door Kirsten Maes1| advocaat Van Benthem & Keulen, docent/onderzoeker Universiteit Utrecht
van secundaire aansprakelijkheid
Kennisdeling

Kirsten Maes
| advocaat Van Benthem & Keulen, docent/onderzoeker Universiteit Utrecht

Aan een secundaire aansprakelijkheidsdiscussie gaat – tot slot – het advies aan de betreffende partijen vooraf om reële huisregels en interne protocollen op te stellen, die ook daadwerkelijk nageleefd worden.
De benadeelde partij kan dus zowel de primaire als de secundaire partij voor de gehele schade aanspreken, en niet slechts voor het door elke partij specifiek veroorzaakte gedeelte daarvan.
Het gaat in secundaire aansprakelijkheidsprocedures dus steeds om zelfstandig te maken verwijten aan het adres van de secundaire partij. Of anders gezegd: het gaat om een schuldaansprakelijkheid, te onderscheiden van risicoaansprakelijkheden.
Met de ‘secundaire partij’ wordt gedoeld op de partij die (vermeend) tekort is geschoten in het treffen van voorzorgsmaatregelen of het houden van toezicht op de primaire partij, en daarom in de regel nalatig handelen zal worden verweten.

terug
Kennisdeling
dicht
Voetnoten
Mr. dr. K.L. Maes is advocaat bij Van Benthem & Keulen en als onderzoeker en docent verbonden aan de Universiteit Utrecht. Kisten is in 2020 aan de Universiteit Utrecht gepromoveerd op een proefschrift over secundaire aansprakelijkheden. Zie K.L. Maes, Secundaire aansprakelijkheid. Een rechtsvergelijkend onderzoek naar de reikwijdte van de zorgplicht van beheerders van private ruimten (diss. Utrecht), Den Haag: Boom juridisch 2020. Kortheidshalve wordt in het vervolg van deze bijdrage gesproken over ‘het proefschrift’.
Zie onder meer I. Giesen, ‘Aansprakelijkheid voor inadequate publieke beveiliging door private actoren’, in: I. Giesen, J.M. Emaus & L.F.H. Enneking (red.), Verantwoordelijkheid, aansprakelijkheid en privatisering van publieke taken, Den Haag: Boom Juridische uitgevers 2014, p. 109 (hierna: Giesen 2014); T.F.E. Tjong Tjin Tai, ‘Van zorgvuldigheid naar zorgplicht: een eeuw maatschappelijke zorgvuldigheid’, RMThemis 2019, afl. 1, p. 31 en 32 (hierna: Tjong Tjin Tai 2019).
Waarbij het betreffende vuurwerkopslagbedrijf, waarin de brand uitbrak, als de primaire partij kan worden aangemerkt. Zie over de aansprakelijkheidsprocedure tegen de Staat als secundaire partij HR 9 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL3262, NJ 2015/343, m.nt. T. Hartlief (Vuurwerkramp Enschede).
Met Tristan van der V., de schutter, als primaire partij. Zie hierover HR 20 september 2019, ECLI:NL:HR:2019:1409, NJ 2020/233, m.nt. S.D. Lindenbergh (Schietincident Alphen aan den Rijn). Zie over dit schietincident ook eerder: K.L. Maes, ‘Het hoger beroep inzake het schietincident in Alphen aan den Rijn: hoe gerechtigheid zegevierde, en de geest in de fles bleef’, TVP 2018, afl. 3, p. 75-88.
Voor voorbeelden en een overzicht van de hierover gewezen rechtspraak wordt verwezen naar het proefschrift, hoofdstukken 3 – 6.
Zie hierover K.L. Maes & J. den Hartog, ‘De opkomst van de drillrapscene: een schets van de zorgen en zorgplichten’, NTBR 2021/28, afl. 8.
Rb. Midden-Nederland 31 januari 2024 (ECLI:NL:RBMNE:2024:415)
Vgl. K.L. Maes, 'Fout of denkfout: aansprakelijkheidsvragen na adoptiemisstanden', TVP 2024, p. 49-64. Hierin wordt de uitspraak HR 19 april 2024, ECLI:NL:HR:2024:622, besproken, evenals de procedures die daaraan in eerste aanleg en hoger beroep voorafgingen.
Vergelijkbaar: I. Giesen, Toezicht en aansprakelijkheid. Een rechtsvergelijkend onderzoek naar de rechtvaardiging voor de aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad van toezichthouders ten opzichte van derden, Deventer: Kluwer 2005, p. 216 (hierna: Giesen 2005); D. Busch, Naar een beperkte aansprakelijkheid van financiële toezichthouders? (oratie Nijmegen), Deventer: Kluwer 2011, p. 78.
Als er een contractuele relatie tussen de bezoeker en de private ruimte bestaat (zoals een onderwijsovereenkomst of een geneeskundige behandelingsovereenkomst), dan ligt de toerekenbare tekortkoming van art. 6:74 BW als grondslag voor de secundaire aansprakelijkheid in de rede.
Giesen 2005, p. 37-38. Al eerder over de primaire dader: J.M. Barendrecht, ‘Aansprakelijkheid en welzijn’, NJB 2002, afl. 12, p. 609 (‘de veroorzaker van een ramp’ en de ‘primair verantwoordelijke’); B.T.M. van der Wiel, ‘De aansprakelijkheid van toezichthouders’, MvV 2005, afl. 7/8, p. 158 (‘de grote boosdoener’).
Zie voor de verschillende typeringen en daarbij behorende bronverwijzingen, hoofdstuk 1, par. 6.1 van het proefschrift.
Vgl. de in § 1 genoemde procedures naar aanleiding van het schietincident in Alphen aan den Rijn, waarin naast letselschade ook overlijdensschade, zaakschade en vermogensschade werd gevorderd.
In deze bijdrage wordt een deel van de (praktische) conclusies uit het proefschrift besproken. In het proefschrift wordt ook een rechtsvergelijking gemaakt met het Amerikaanse recht en de meer dogmatische vraag beantwoord welke omgang met secundaire aansprakelijkheid in het Nederlandse recht wenselijk is. Deze vragen blijven in deze (praktische) bijdrage onbeantwoord. Kortheidshalve zij verwezen naar par. 7 en 8 van het proefschrift.
Zie over deze tendens en de mogelijke verklaringen daarvoor hoofdstuk 1, paragraaf 2.1.1 van het proefschrift.
Met uitzondering van de gevallen waarin de schade ‘deelbaar’ is en van sterk ongelijksoortige vormen van samenloop sprake is, wat bij secundaire aansprakelijkheid in de regel niet het geval zal zijn.
Zie Rb. ’s Gravenhage 9 augustus 2011, ECLI:NL:RBSGR:2011:BR4406.
Zie eerder al Giesen 2014, p. 107-108 (‘Tot dusverre lijkt de rechtspraak ter zake (..) vooral een terughoudende houding aan te nemen’); Tjong Tjin Tai 2019, p. 30 (‘toch wordt terughoudend omgesprongen met zulke zorgplichten’). Zie verder hoofdstuk 6, par. 6.2 van het proefschrift voor een uitdieping van deze conclusie en de verklaringen daarvoor.
W.H. van Boom, ‘Aansprakelijkheid naar rato van het veroorzakingsaandeel’, in: W.H. van Boom, C.E.C. Jansen & J.G.A. Linssen (red.), Tussen alles of niets, Deventer: W.E.J. Tjeenk Willink 1997, p. 151-152.
door Kirsten Maes1| advocaat Van Benthem & Keulen, docent/onderzoeker Universiteit Utrecht
van secundaire aansprakelijkheid
Kennisdeling

De benadeelde partij kan dus zowel de primaire als de secundaire partij voor de gehele schade aanspreken, en niet slechts voor het door elke partij specifiek veroorzaakte gedeelte daarvan.
Kirsten Maes
| advocaat Van Benthem & Keulen, docent/onderzoeker Universiteit Utrecht

Het gaat in secundaire aansprakelijkheidsprocedures dus steeds om zelfstandig te maken verwijten aan het adres van de secundaire partij. Of anders gezegd: het gaat om een schuldaansprakelijkheid, te onderscheiden van risicoaansprakelijkheden.
Met de ‘secundaire partij’ wordt gedoeld op de partij die (vermeend) tekort is geschoten in het treffen van voorzorgsmaatregelen of het houden van toezicht op de primaire partij, en daarom in de regel nalatig handelen zal worden verweten.
terug
Aan een secundaire aansprakelijkheidsdiscussie gaat – tot slot – het advies aan de betreffende partijen vooraf om reële huisregels en interne protocollen op te stellen, die ook daadwerkelijk nageleefd worden.

dicht
Mr. dr. K.L. Maes is advocaat bij Van Benthem & Keulen en als onderzoeker en docent verbonden aan de Universiteit Utrecht. Kisten is in 2020 aan de Universiteit Utrecht gepromoveerd op een proefschrift over secundaire aansprakelijkheden. Zie K.L. Maes, Secundaire aansprakelijkheid. Een rechtsvergelijkend onderzoek naar de reikwijdte van de zorgplicht van beheerders van private ruimten (diss. Utrecht), Den Haag: Boom juridisch 2020. Kortheidshalve wordt in het vervolg van deze bijdrage gesproken over ‘het proefschrift’.
Zie onder meer I. Giesen, ‘Aansprakelijkheid voor inadequate publieke beveiliging door private actoren’, in: I. Giesen, J.M. Emaus & L.F.H. Enneking (red.), Verantwoordelijkheid, aansprakelijkheid en privatisering van publieke taken, Den Haag: Boom Juridische uitgevers 2014, p. 109 (hierna: Giesen 2014); T.F.E. Tjong Tjin Tai, ‘Van zorgvuldigheid naar zorgplicht: een eeuw maatschappelijke zorgvuldigheid’, RMThemis 2019, afl. 1, p. 31 en 32 (hierna: Tjong Tjin Tai 2019).
Waarbij het betreffende vuurwerkopslagbedrijf, waarin de brand uitbrak, als de primaire partij kan worden aangemerkt. Zie over de aansprakelijkheidsprocedure tegen de Staat als secundaire partij HR 9 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL3262, NJ 2015/343, m.nt. T. Hartlief (Vuurwerkramp Enschede).
Met Tristan van der V., de schutter, als primaire partij. Zie hierover HR 20 september 2019, ECLI:NL:HR:2019:1409, NJ 2020/233, m.nt. S.D. Lindenbergh (Schietincident Alphen aan den Rijn). Zie over dit schietincident ook eerder: K.L. Maes, ‘Het hoger beroep inzake het schietincident in Alphen aan den Rijn: hoe gerechtigheid zegevierde, en de geest in de fles bleef’, TVP 2018, afl. 3, p. 75-88.
Voor voorbeelden en een overzicht van de hierover gewezen rechtspraak wordt verwezen naar het proefschrift, hoofdstukken 3 – 6.
Zie hierover K.L. Maes & J. den Hartog, ‘De opkomst van de drillrapscene: een schets van de zorgen en zorgplichten’, NTBR 2021/28, afl. 8.
Rb. Midden-Nederland 31 januari 2024 (ECLI:NL:RBMNE:2024:415)
Vgl. K.L. Maes, 'Fout of denkfout: aansprakelijkheidsvragen na adoptiemisstanden', TVP 2024, p. 49-64. Hierin wordt de uitspraak HR 19 april 2024, ECLI:NL:HR:2024:622, besproken, evenals de procedures die daaraan in eerste aanleg en hoger beroep voorafgingen.
Vergelijkbaar: I. Giesen, Toezicht en aansprakelijkheid. Een rechtsvergelijkend onderzoek naar de rechtvaardiging voor de aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad van toezichthouders ten opzichte van derden, Deventer: Kluwer 2005, p. 216 (hierna: Giesen 2005); D. Busch, Naar een beperkte aansprakelijkheid van financiële toezichthouders? (oratie Nijmegen), Deventer: Kluwer 2011, p. 78.
Als er een contractuele relatie tussen de bezoeker en de private ruimte bestaat (zoals een onderwijsovereenkomst of een geneeskundige behandelingsovereenkomst), dan ligt de toerekenbare tekortkoming van art. 6:74 BW als grondslag voor de secundaire aansprakelijkheid in de rede.
Giesen 2005, p. 37-38. Al eerder over de primaire dader: J.M. Barendrecht, ‘Aansprakelijkheid en welzijn’, NJB 2002, afl. 12, p. 609 (‘de veroorzaker van een ramp’ en de ‘primair verantwoordelijke’); B.T.M. van der Wiel, ‘De aansprakelijkheid van toezichthouders’, MvV 2005, afl. 7/8, p. 158 (‘de grote boosdoener’).
Zie voor de verschillende typeringen en daarbij behorende bronverwijzingen, hoofdstuk 1, par. 6.1 van het proefschrift.
Vgl. de in § 1 genoemde procedures naar aanleiding van het schietincident in Alphen aan den Rijn, waarin naast letselschade ook overlijdensschade, zaakschade en vermogensschade werd gevorderd.
In deze bijdrage wordt een deel van de (praktische) conclusies uit het proefschrift besproken. In het proefschrift wordt ook een rechtsvergelijking gemaakt met het Amerikaanse recht en de meer dogmatische vraag beantwoord welke omgang met secundaire aansprakelijkheid in het Nederlandse recht wenselijk is. Deze vragen blijven in deze (praktische) bijdrage onbeantwoord. Kortheidshalve zij verwezen naar par. 7 en 8 van het proefschrift.
Zie over deze tendens en de mogelijke verklaringen daarvoor hoofdstuk 1, paragraaf 2.1.1 van het proefschrift.
Met uitzondering van de gevallen waarin de schade ‘deelbaar’ is en van sterk ongelijksoortige vormen van samenloop sprake is, wat bij secundaire aansprakelijkheid in de regel niet het geval zal zijn.
Zie Rb. ’s Gravenhage 9 augustus 2011, ECLI:NL:RBSGR:2011:BR4406.
Zie eerder al Giesen 2014, p. 107-108 (‘Tot dusverre lijkt de rechtspraak ter zake (..) vooral een terughoudende houding aan te nemen’); Tjong Tjin Tai 2019, p. 30 (‘toch wordt terughoudend omgesprongen met zulke zorgplichten’). Zie verder hoofdstuk 6, par. 6.2 van het proefschrift voor een uitdieping van deze conclusie en de verklaringen daarvoor.
W.H. van Boom, ‘Aansprakelijkheid naar rato van het veroorzakingsaandeel’, in: W.H. van Boom, C.E.C. Jansen & J.G.A. Linssen (red.), Tussen alles of niets, Deventer: W.E.J. Tjeenk Willink 1997, p. 151-152.
Voetnoten