Interview met Geert Schimmel
Interview
letsel lopen risico’s
in het onderwijs
“Maar ik ben kritisch als de instelling zegt daar het geld niet voor te hebben. Momenteel zit er heel veel geld in het onderwijs, ook al door alle coronagelden en dergelijke. Qua mankracht en kennis is het een lastige zaak, maar toch, in mijn ideale wereld moet elke jongere met letsel meer ondersteuning krijgen.”
Geert Schimmel
“Soms schrijven we een voorstel en dan duurt het
maar en duurt het maar voordat we een reactie krijgen. We zijn dan een stuk verder in de tijd, waardoor de problemen weer groter zijn geworden.”
Geert Schimmel
“Het is telkens onze grootste uitdaging om bij die instellingen bij de juiste personen terecht te komen, die voor ons de juiste trajecten in gang kunnen zetten.”
Geert Schimmel
Geert Schimmel
| oprichter en directeur van LetsCo
“Wij geloven erin dat iedereen er een belang bij heeft dat jongeren in het onderwijssysteem verder komen: zij zelf, hun ouders en de onderwijsinstellingen, maar ook de belangenbehartigers en de verzekeraars.”
Geert Schimmel
naam
| functie
Geert Schimmel en zijn collega’s zien veel jongeren met letsel die in het onderwijs dreigen vast te lopen. “Het is natuurlijk belangrijk dat dit zo veel mogelijk wordt voorkomen”, zegt hij, “en volgens mij is het ook niet nodig. Met begeleiding is het vaak goed haalbaar achterstanden niet te laten ontstaan of weg te werken. Wij geloven erin dat iedereen er een belang bij heeft dat jongeren in het onderwijssysteem verder komen: zij zelf, hun ouders en de onderwijsinstellingen, maar ook de belangenbehartigers en de verzekeraars. Het is dus mogelijk - maar het kan complex zijn. We hebben immers met jongeren te maken. Vaak maken jongeren sowieso keuzes die net anders zijn dan misschien verstandig was - en dan zitten ze op dat moment ook nog eens in een vervelende situatie.”
Ook door arbeidsdeskundigen
Na zijn studie psychologie begon Geert Schimmel een studiekeuzebureau, om jongeren bij hun studiekeuze te helpen. In die tijd werd hij door een arbeidsdeskundige benaderd, die in de letselschadebranche werkte, met het verzoek een jonge cliënt van hem te begeleiden, terug het onderwijs in. Dit verzoek leidde in 2016 tot de oprichting van LetsCo. Met het studiekeuzebureau werd toen gestopt. “We waren op dat moment nog maar met z’n vieren”, vertelt Geert Schimmel. “Inmiddels zijn we flink gegroeid en hebben we expertise binnengehaald, want de begeleiding van jongeren met letsel is echt wat anders dan de studiekeuze van gezonde jongeren.” Die expertise was destijds niet meteen voorhanden. De begeleiding van jongeren met letsel was vooral het werk van arbeidsdeskundigen en in mindere mate ook van overige belangenbehartigers. “Dat gebeurt nog wel en daar zijn we blij mee, want we vinden het heel goed als wie dan ook zich ervoor inzet jongeren verder te helpen”, aldus Geert Schimmel. Toch moet worden vastgesteld dat de begeleiding in het onderwijs van jongeren met een problematiek vanwege hun letsel een specialisme is. De letsel-onderwijsdeskundigen hebben diverse achtergronden, maar zijn bij voorkeur op het snijvlak van onderwijs en zorg opgeleid. Zij zijn dus pedagoog, psycholoog, orthopedagoog of onderwijskundige, “maar voor hen is de letselschadebranche meestal nieuw”, licht Geert Schimmel toe, “en daarom leiden we zelf onze eigen letsel-onderwijsdeskundigen op.”
In heel Nederland
De achttien letsel-onderwijsdeskundigen werken vanuit huis – de binnendienst is in een kantoor in Hilversum gehuisvest – en wonen en werken verspreid over heel Nederland. “Zij moeten vooral de lokale en regionale onderwijsinstellingen goed kennen en daar als het ware kind aan huis zijn”, zegt Geert Schimmel. “Het is telkens onze grootste uitdaging om bij die instellingen bij de juiste personen terecht te komen, die voor ons de juiste trajecten in gang kunnen zetten. Wil je iets voor een scholier of student gedaan krijgen, dan moet je goed weten met wie je dat moet doen en dan is het fijn als hij of zij jou kent. Als ik hier bij MBO Utrecht kom, een gigantische onderwijsinstelling, ben ik blij als ik hoor: daar heb je Geert weer, die wil waarschijnlijk iets voor een student met letsel regelen.” Zonder de juiste relaties kan het moeilijk zijn een school tot actie te bewegen, is zijn ervaring. “Er is een verschil tussen de letselschadebranche en het onderwijsland. Voor de letselschadebranche is vertraging in iemands ontwikkeling een schadepost, terwijl scholen het soms prima vinden als iemand een jaartje overdoet.”
Tijdig inschakelen
Begeleiding van letselschadeslachtoffers in onderwijssituaties begint idealiter kort voor het schooljaar waarin achterstand moet worden voorkomen. “Te vaak zijn wij aan het puinruimen”, stelt Geert Schimmel vast. “Dan worden wij ingeschakeld als de problemen al levensgroot zijn. Juist in deze maanden, in het voorjaar, krijgen wij ongelofelijk veel werk. Dan moet bijvoorbeeld een jongere met letsel over een aantal weken zijn laatste stage afronden en dat gaat waarschijnlijk niet lukken. Dan moeten wij het oplossen, terwijl de eerste achterstanden misschien al maanden geleden zijn ontstaan.” Geert Schimmel vraagt belangenbehartigers en verzekeraars daarom al in de komende zomermaanden vast te stellen welke schoolgaande en studerende jongeren in hun dossiers het risico lopen dat ze in het schooljaar 2023-2024 op achterstand raken. “Soms kunnen jongeren al na enkele kleine interventies zelfstandig verder. Ik ben ervan overtuigd dat wij de helft van ons werk niet hadden hoeven doen wanneer we enkele maanden eerder waren ingezet”, aldus Geert Schimmel.
Stroperigheid
LetsCo heeft inmiddels een stevige basis in de letselschadebranche. “Met wie wij niet kunnen werken”, zegt Schimmel beslist, “zijn partijen die om welke reden dan ook de schade willen laten oplopen. Die partijen weten zelf wel wie dat zijn. Ook als doubleren het doel van de jongere is, omdat die daar een bepaald bedrag voor krijgt, gaan we die jongere niet helpen, want ons doel is steeds met hem of haar verder te komen.” Wel willen helpen, maar niet kunnen helpen, kan het gevolg zijn van wat Geert Schimmel ‘de stroperigheid in letselschadeland’ noemt. “Soms schrijven we een voorstel en dan duurt het maar en duurt het maar voordat we een reactie krijgen. We zijn dan een stuk verder in de tijd, waardoor de problemen weer groter zijn geworden.” Ook de vele verzoeken om informatie houden Geert Schimmel en zijn collega’s van hun werk af. “We krijgen veel vragen, die ons ongelofelijk veel tijd kosten en die tijd kunnen wij niet in de begeleiding stoppen. En ben je het ergens niet mee eens, bel dan gerust – in plaats van brieven heen en weer te schrijven. Wij communiceren via WhatsApp met jongeren, dat gaat snel – daar kan de letselschadebranche nog van leren.”
Werkwijze
Na de ontvangst van een gezamenlijke opdracht van de belangenbehartiger en verzekeraar bezoekt een van de letsel-onderwijsdeskundigen de scholier of student bij hem of haar thuis voor een intakegesprek. Op grond daarvan wordt vastgesteld waar de jongere vastloopt, welke ondersteuning nodig is en welke onderwijsgerelateerde doelen moeten worden behaald. Dit alles wordt in een begeleidingsvoorstel beschreven, dat na goedkeuring van de jongere aan de belangenbehartiger en de verzekeraar wordt gestuurd. Na hun akkoord start de uitvoering, meestal door contact met de onderwijsinstelling op te nemen. (Soms staat de jongere nog niet ergens ingeschreven.) Met die instelling wordt besproken wat zij aan de begeleiding van de jongere extra kan bijdragen. “Een school heeft een zorgplicht, een school moet zorg geven”, zegt Geert Schimmel, “maar dat is een ingewikkelde.”
Passend onderwijs
“In Nederland hebben we de Wet passend onderwijs”, vervolgt hij. “Elke jongere moet het onderwijs krijgen dat in zijn situatie passend is, met de nodige ondersteuning daarbij. Op hogescholen en universiteiten is afgesproken waarop studenten mogen terugvallen, dus wat zij mogen verwachten. Die afspraak is echter een inspanningsverplichting en het verschilt per onderwijsinstelling enorm hoever zij daarin willen gaan. Dat begrijp ik goed – de onderwijsinstelling heeft soms andere doelstellingen dan de partijen waarvoor wij werken. Maar wij moeten daarom vaak veel verder gaan dan de instelling in eerste instantie wil om de jongere bijvoorbeeld over te laten gaan.” Extra begeleiding kost een onderwijsinstelling extra mankracht en daar is nu al een tekort aan. “Dat klopt”, zegt Schimmel. “Maar ik ben kritisch als de instelling zegt daar het geld niet voor te hebben. Momenteel zit er heel veel geld in het onderwijs, ook al door alle coronagelden en dergelijke. Qua mankracht en kennis is het een lastige zaak, maar toch, in mijn ideale wereld moet elke jongere met letsel meer ondersteuning krijgen.” Die ondersteuning in onderwijsverband is natuurlijk vooral ook nodig wanneer het letsel cognitieve gevolgen heeft, zoals concentratieproblemen, vermoeidheid, hoofdpijn enzovoort. “Voor een jongere met cognitieve klachten is onderwijs per definitie uitdagend en ingewikkeld. Het gaat om kennis opnemen en kennis reproduceren. Het is vaak alles of niets: je kunt het volgen of niet.”
Serieus nemen
Niet alleen begeleiders op school, maar ook de letsel-onderwijsdeskundigen ondersteunen de jongeren waar nodig. Vaak komt dat neer op het expliciteren van eventuele achterstanden, het bieden van overzicht en het samen organiseren van een inhaalslag, indien nodig met extra hulp. Om de cognitieve problemen aan te pakken kunnen leerstrategieën worden aangeboden. Geert Schimmel: “Ons doel is altijd dat de jongere zo snel mogelijk weer zelfstandig verder kan. En dat begint met het serieus nemen van de jongere. Veel jongeren met letsel voelen zich door de school in de steek gelaten. De school neemt het letsel niet serieus genoeg, weet niet goed hoe ermee om te gaan en wil weinig tijd en moeite in de begeleiding steken. Wat een school in ieder geval niet moet doen, is de jongere neerzetten als typisch een student die toch al nooit komt opdagen. Misschien is dat waar en maakt die jongere inderdaad een andere keuze - het zijn jongeren. Wel moet je starten met goed naar die jongeren te luisteren en hun behoefte aan ondersteuning serieus te nemen.”
Resultaten
De begeleidingstrajecten van LetsCo hebben concrete, meetbare doelen. De overgang naar een volgend leerjaar, het afronden van een stage, het halen van een examen, de start van een nieuwe passende opleiding - het kunnen allemaal einddoelen van de begeleiding zijn. “De meeste begeleidingsvoorstellen hebben betrekking op een redelijk korte periode”, aldus Geert Schimmel. “Intern evalueren we heel strikt of de doelen in onze trajecten worden behaald. We proberen vooral kort na de start heel snel slagen te maken. Alles wat je dan in gang kunt zetten, gaat positief door. Tijdens het traject kunnen zich natuurlijk ontwikkelingen voordoen. Daarom is de duur van onze begeleiding zo kort als mogelijk en zo lang als nodig. Maar succes is op verschillende manieren te meten, niet alleen naar de doelen die zijn bereikt. Vaak zijn er ook andere resultaten: jongeren die zich weer vrijer voelen, meer zelfvertrouwen hebben en ook op andere leefgebieden weer stappen kunnen zetten. Ook dat is veel waard.”
Bij LetsCo – verder na letsel werken achttien letsel-onderwijsdeskundigen, ondersteund door een inhoudelijke binnendienst, die schoolgaande en studerende letselslachtoffers begeleiden, om te voorkomen dat zij in het onderwijs vastlopen. Ideaal is het wanneer zij kort voor het begin van een school- of studiejaar worden ingeschakeld, met het doel te voorkomen dat de desbetreffende leerling of student in dat jaar vertraging gaat oplopen. De focus ligt dan op de overgang naar het volgende school- of studiejaar. Een gesprek over deze dienstverlening met Geert Schimmel, oprichter en directeur van LetsCo.
Interview
terug
Actueel
Interview met
Geert Schimmel
letsel lopen risico’s
in het onderwijs
“Maar ik ben kritisch als de instelling zegt daar het geld niet voor te hebben. Momenteel zit er heel veel geld in het onderwijs, ook al door alle coronagelden en dergelijke. Qua mankracht en kennis is het een lastige zaak, maar toch, in mijn ideale wereld moet elke jongere met letsel meer ondersteuning krijgen.”
Geert Schimmel
“Soms schrijven we een voorstel en dan duurt het maar en duurt het maar voordat we een reactie krijgen. We zijn dan een stuk verder in de tijd, waardoor de problemen weer groter zijn geworden.”
Geert Schimmel
“Het is telkens onze grootste uitdaging om bij die instellingen bij de juiste personen terecht te komen, die voor ons de juiste trajecten in gang kunnen zetten.”
Geert Schimmel
Geert Schimmel
| oprichter en directeur van LetsCo
terug
“Wij geloven erin dat iedereen er een belang bij heeft dat jongeren in het onderwijssysteem verder komen: zij zelf, hun ouders en de onderwijsinstellingen, maar ook de belangenbehartigers en de verzekeraars.”
Geert Schimmel
Mark de Hek gaf ter introductie van zijn onderwerp een beeld van de mogelijke gevolgen van een coronabesmetting. Meestal zijn die gevolgen kortdurend, maar sommigen houden er langdurige klachten aan over. Volgens het UWV vonden in de eerste acht maanden van 2022 ruim 1.200 WIA-beoordelingen plaats met coronaklachten als hoofddiagnose. In 84 procent van de gevallen werd een WIA-uitkering toegekend. Van deze groep werd 70 procent als volledig arbeidsongeschikt en 7,5 procent als volledig en duurzaam arbeidsongeschikt verklaard. Deze mensen kwamen voor een IVA-uitkering in aanmerking. Uit een onderzoek onder circa 15.000 respondenten bleek dat vrijwel de helft drie maanden na de besmetting langdurige klachten had, in de vorm van vermoeidheid, kortademigheid, reukverlies, concentratieproblemen of problemen in een drukke omgeving. Lifelines, een langlopende studie waarbij ook de gezondheid voor de besmetting werd gemeten, publiceerde heel andere cijfers. Van de circa 75.000 deelnemers bleek 12,7 procent na drie tot vijf maanden klachten te houden in de vorm van pijn op de borst, reuk- en smaakverlies, benauwdheid, vermoeidheid en spierpijn. Van de coronazieken werd - voor zover dat kon worden achterhaald - 51 procent thuis besmet, 19 procent op bezoek, 12 procent in het werk, 6 procent op school en 12 procent elders. In de voordracht van Mark de Hek ging het natuurlijk vooral om de coronazieken die menen dat zij tijdens hun werkzaamheden besmet zijn geraakt. Het is denkbaar dat de werkgevers van deze coronazieken in hun zorgplicht tekort zijn geschoten.
Veilige werkomgeving
Mark de Hek: “In 7:658 BW lid 1 is voorgeschreven dat werkgevers zodanige maatregelen moeten treffen en aanwijzingen moeten verstrekken als redelijkerwijs nodig is om te voorkomen dat een werknemer schade lijdt. Werkgevers moeten dus voor een veilige werkomgeving zorgen en maatregelen treffen om risico’s voor zover redelijkerwijs mogelijk is uit te bannen. Hoe spits je dit nu toe op coronaclaims? Welke voorzorgsmaatregelen kan een werkgever nemen met het doel dit specifieke risico proberen te voorkomen? Om te beginnen wil ik daarover zeggen dat de ene coronaclaim duidelijk de andere niet is. Wanneer er sprake is van een heel hoog besmettingsniveau kun je van een werkgever veel meer verlangen dan wanneer dat niveau laag is. Voor een intensive-careafdeling gelden vanzelfsprekend andere normen dan voor een advocatenkantoor, dus daar moeten ook andere maatregelen worden getroffen. Daar moet de werkgever rekening mee houden. Een al langer bestaande lijn hierbij is, dat werkgevers voor hun zorgplicht naar de op dat moment geldende normen moeten kijken.[1] Dit is zo als je het over asbest hebt, over RSI, over chemicaliën enzovoort: wat op dat moment over de risico’s bekend is, moet voor werkgevers bepalend zijn voor de omvang van hun zorgplicht. Bij corona is dat, denk ik, precies hetzelfde. Over corona was er in het begin een beperkte kennis. Dat werkgevers toen naar de overheidsrichtlijnen keken, vind ik niet meer dan logisch. Maar uiteindelijk gaat het niet alleen om het besmettingsniveau, maar ook om de nalevingsbereidheid en vaccinatiebereidheid van de werknemers. En de ene werknemer is natuurlijk de andere niet.”
Instructies geven en herhalen
In de tijd gezien was er tijdens de eerste coronagolf mogelijk sprake van overmacht, maar het is toch de vraag, aldus De Hek, of werkgevers zich erop kunnen beroepen dat de riemen om mee te roeien destijds schaars waren.[2] Hij zei: “Dat heeft dan met name betrekking op de beschermingsmiddelen. Sommige werkgevers hebben daarop geanticipeerd door het een en ander in te kopen toen de aantallen in China groot werden. Ik vind het lastig, die eerste golf, omdat je van werkgevers ook weer niet alles kunt verwachten. Ook de overheid maakte destijds fouten, dus hoe hoog ligt de lat voor werkgevers? Ik vind dat ze de overheidsmaatregelen die er waren, hebben moeten volgen, maar bij de eerste golf zijn ook heel veel mensen besmet geraakt voordat de overheid echt ging ingrijpen.” Na de eerste golf, zo riep De Hek in herinnering, ging het een tijd goed, maar in de herfst van 2020 kwam er de klad in. ‘Wij zijn klaar met het virus, maar het virus niet met ons’, was destijds een vaak gehoorde stelling. “Werkgevers kunnen dan niet meer vrijuit gaan”, aldus De Hek. “Die dienden te anticiperen op onvoorzichtig gedrag van hun werknemers. Dat is al bestendige jurisprudentie: kijk naar mogelijke onoplettendheid bij werknemers en speel daar op in. Van werkgevers mocht worden verwacht dat zij hun werknemers duidelijke instructies gaven en deze regelmatig herhaalden.[3] Vooral voor de situatie vanaf het najaar van 2020 is dit van groot belang.”
Omkeringsregel
7:658 BW lid 2 bepaalt dat de werknemer moet bewijzen dat hij zijn schade tijdens de uitoefening van de werkzaamheden heeft opgelopen. “Dat kan best wel eens ingewikkeld zijn”, vervolgde Mark de Hek, “niet alleen bij coronaclaims, maar vaker natuurlijk. Mijn punt is dat je als werknemer zou moeten bekijken in hoeverre je de omkeringsregel kunt toepassen. Ik zou het in elk geval proberen, ook - of misschien juist - om het argument te tackelen dat de coronabesmetting ook elders kan zijn opgelopen. Dit argument speelt bij veel beroepsziekten en dan kan ook de omkeringsregel worden toegepast. Een werknemer moet natuurlijk wel wat aandragen wil hij die omkeringsregel kunnen gebruiken, namelijk wat in zijn algemeenheid over de ziekte en de oorzaken ervan bekend is en hoe de veiligheidsnorm is geschonden die beoogt schade te voorkomen. Het verband mag niet te onzeker of te onbepaald zijn.[4] Dit laatste nu krijg ik eigenlijk altijd van werkgevers in beroepsziektezaken te horen en waarschijnlijk ook in coronazaken: het is te onzeker of te onbepaald. Analoog aan het arrest van de Hoge Raad in de asbestzaak van een badmeester tegen de gemeente Rheden moet dan worden bekeken in hoeverre de werknemer op zijn werk met corona in aanraking is gekomen, in hoeverre dat elders is gebeurd en dat moet dan vervolgens tegen elkaar worden afgewogen.”[5]
Kleine kans op besmetting
“Ik denk dat het voor een werknemer heel moeilijk wordt om dit goed rond te krijgen wanneer niet één of liever meer collega’s positief zijn getest”, vervolgde Mark de Hek. “En is dat wel het geval, dan luidt het standaardverweer dus dat de besmetting misschien wel ergens anders is opgelopen. Maar is die kans nou wel zo groot? Dat vraag ik me heel erg af. Tijdens het hoogtepunt van de eerste golf in het voorjaar van 2020 en de tweede golf in het najaar van 2020 waren ongeveer 170.000 mensen besmettelijk, dus één op de honderd Nederlanders. Als het bekende R-getal 1 was, werd de ziekte aan gemiddeld één ander doorgegeven. Ik vind dat niet zo’n heel grote kans. Daarvoor moest je langere tijd ongeveer anderhalve meter in de nabijheid zijn geweest van iemand die besmet was. In het openbaar vervoer zaten we allemaal uit elkaar, in de supermarkt hield je afstand, dus ik acht die kans niet zo heel groot. Later zijn de besmettingen wel wat toegenomen, tijdens het omikronverhaal, maar toen waren we al bijna niet meer aan het meten. Tijdens de eerste en tweede golf hoorden we voortdurend: pas op, want iedereen kan het hebben. Dat de overheid dat communiceerde, is beleidsmatig te begrijpen, maar werknemers moeten zich daarom niet te veel zand in de ogen laten strooien als het gaat om een causaal verband, want de kans op besmetting was statistisch gezien helemaal niet zo groot.”
Bewijzen en verweren
Voor wat betreft de duur en intensiteit van andere blootstellingen dan op het werk, betoogde De Hek, was de thuissituatie het meest riskant. Werknemers zullen dus aannemelijk moeten maken dat de kans op besmetting in de privésfeer klein was. Hiervoor kunnen ze een beroep doen op bron- en contactonderzoek door de GGD, de CoronaMelder-app en getuigenverklaringen van naasten. Ook schoolgaande kinderen kunnen een besmettingsbron zijn geweest, maar er zijn aanwijzingen dat kinderen in de overdracht van het virus geen belangrijke rol hebben gespeeld. Op hun beurt kunnen werkgevers zich op verschillende manier verweren, om te beginnen door het bewijsvermoeden door de omkeringsregel te ontkrachten. Daarnaast kunnen ze stellen dat de werknemer ook zonder zorgplichtschending op de werkvloer besmet kan zijn geweest of dat de werknemer sowieso een besmetting met langdurige klachten had opgelopen, bijvoorbeeld omdat hij daar een aanleg voor heeft. Volgens het RIVM is er immers geen duidelijk bewijs dat vaccins tegen langdurige klachten beschermen. “En dan kunnen werkgevers nog bewuste roekeloosheid aanvoeren”, aldus Mark de Hek. “Er waren mensen die op vakantie wilden en zich ruime tijd daarvoor lieten besmetten. Maar dit is, denk ik, natuurlijk wel ingewikkeld te bewijzen.” De Hek wees verder nog op de mogelijkheid van proportionele aansprakelijkheid, in het geval de werknemer deels bij de werkgever en deels thuis werkte.
Andere grondslagen
De afsluitende opmerkingen van Mark de Hek betroffen vorderingen met als grondslag artikel 6:162 BW: de onrechtmatige gedraging, de toerekenbaarheid, het causaal verband, de schade en de relativiteit. Het is bijvoorbeeld de vraag of het niet nakomen van overheidsmaatregelen direct een onrechtmatige gedraging is. “Onder welke categorie valt het dan?”, aldus De Hek. “Is het maatschappelijk onzorgvuldig om iemand in gevaar te brengen? Is er sprake van een wettelijke plicht? Er waren natuurlijk duidelijke richtlijnen. Staatsrechtelijk is het interessant dat die in eerste instantie op grond van de Gemeentewet werden uitgevaardigd. Vanaf 1 december 2020 gold een Tijdelijke wet maatregelen Covid-19, die elke drie maanden werd verlengd, maar in mei 2022 werd die verlenging door de Eerste Kamer weggestemd. Sindsdien moeten we het weer met de Gemeentewet doen.” Met betrekking tot het bewijs van causaal verband moet worden opgemerkt dat het niet gaat om natuurwetenschappelijk bewijs, maar dat een redelijke mate van zekerheid volstaat. Na zijn uiteenzetting over andere grondslagen besloot Mark de Hek met de angst voor een coronabesmetting, “wat ook een grondslag kan zijn - misschien interessant voor advocaten in strafzaken.” Hij gaf de voorbeelden van agenten die in coronatijd bespuugd waren en enkele dagen in onzekerheid verkeerden of ze wel of niet besmet waren. De ene agent kreeg 175 euro uitgekeerd en de andere 600 euro, “wat best veel is”, aldus De Hek tot slot, “vergeleken met mensen die de rest van hun leven vrezen dat ze een asbestbesmetting hebben opgelopen en niet meer dan 750 euro krijgen.”
Bij LetsCo –
verder na letsel
werken achttien letsel-onderwijsdeskundigen, ondersteund door een inhoudelijke binnendienst, die schoolgaande en studerende letselslachtoffers begeleiden, om te voorkomen dat zij in het onderwijs vastlopen. Ideaal is het wanneer zij kort voor het begin van een school- of studiejaar worden ingeschakeld, met het doel te voorkomen dat de desbetreffende leerling of student in dat jaar vertraging gaat oplopen. De focus ligt dan op de overgang naar het volgende school- of studiejaar. Een gesprek over deze dienstverlening met Geert Schimmel, oprichter en directeur van LetsCo.
Actueel