Op 16 februari 2024 heeft de Hoge Raad een belangrijke uitspraak gedaan over de toepassing van de redelijkheid en billijkheid bij de vraag of een verzekeraar zich op een uitsluiting kan beroepen. De Hoge Raad heeft het onderscheid tussen polisbepalingen die de primaire dekking inhouden (“primaire dekkingsomschrijving”) en bedingen die een voorwaarde bevatten waaronder de dekking vervalt (“preventieve garantievoorwaarde”) verlaten. In deze bijdrage bespreek ik het onderscheid tussen primaire dekkingsomschrijvingen en preventieve garantievoorwaarden, zoals dat tot aan het arrest van de Hoge Raad gold. Daarna komt het arrest van de Hoge Raad aan de orde en zal ik bespreken welke gevolgen de uitspraak heeft.
Het onderscheid tussen primaire dekkingsomschrijvingen en preventieve garantievoorwaarden
Tot voor kort maakte de Hoge Raad onderscheid tussen ‘primaire dekkingsomschrijvingen’ en ‘preventieve garantievoorwaarden’. Een polisvoorwaarde kwalificeerde als primaire dekkingsomschrijving als daarin de positieve omschrijving van gedekte gevaren was opgenomen en als daarin uitsluitingen en dekkingsbeperkingen waren opgenomen. Een voorbeeld hiervan is de polisvoorwaarde die bepaalt dat uitsluitend schade die optreedt binnen Europa is gedekt. Een preventieve garantievoorwaarde betreft een polisbepaling die voor de verzekeringnemer of verzekerde een specifieke resultaatsverplichting van preventieve aard behelst en het bestaan van dekking, of de omvang daarvan, van naleving van die verplichting afhankelijk stelt. Een voorbeeld hiervan is de bepaling dat een voor diefstal verzekerde auto voorzien moet zijn van een specifiek alarmsysteem en dat dekking komt te vervallen als die verplichting niet is nageleefd.
De relevantie van het onderscheid tussen deze twee typen polisvoorwaarden volgt uit de arresten Biçak / Aegon1 en Valschermzweeftoestel.2 In eerstgenoemd arrest ging het om een caféhouder wiens café brandschade opliep. In de op de bij Aegon gesloten brandverzekering toepasselijke polisvoorwaarden was bepaald dat er uitsluitend gebruik gemaakt mocht worden van onder meer metalen afvalemmers en dat niet-naleving van deze verplichting het verlies van schadevergoeding tot gevolg had. In strijd met deze bepaling waren er plastic afvalbakken aanwezig. De caféhouder stelde dat de brand niet daardoor was ontstaan. Uit het arrest van de Hoge Raad volgt dat een beroep van Aegon op deze bepaling naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar kan zijn als er onvoldoende verband bestaat tussen het niet-naleven van de in de clausule omschreven verplichtingen en het risico zoals zich dat heeft verwezenlijkt.
In het tweede arrest ging het om een ongeval met een zweefvliegtoestel. In de polis was onder andere bepaald dat gevlogen moest worden conform bepaalde reglementen. Daaraan was niet voldaan, maar het ongeval stond daar los van. De Hoge Raad oordeelde dat de betreffende polisvoorwaarde moest worden aangemerkt als primaire dekkingsomschrijving en dat uitgangspunt is, dat waar een verzekeraar in de primaire dekkingsomschrijving bepaalde evenementen van dekking heeft uitgesloten, een beroep op de primaire dekkingsomschrijving niet met succes kan worden afgeweerd met de stelling dat een beroep daarop naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Met de primaire dekkingsomschrijving geeft de verzekeraar immers aan binnen welke grenzen hij bereid is dekking te verlenen en dat staat hem vrij, aldus de Hoge Raad.
Heel kort samengevat was het tot aan het arrest van 16 februari 2024 dus zo, dat een beroep van een verzekeraar op een dekkingsuitsluiting enkel met een beroep op de redelijkheid en billijkheid kon worden afgeweerd, als de betreffende uitsluiting een “preventieve garantievoorwaarde” (zoals in Biçak / Aegon) en niet een “primaire dekkingsomschrijving” (zoals in Valschermzweeftoestel) betrof. Het onderscheid tussen deze twee soorten bepalingen leidde in de praktijk tot veel discussie, omdat deze door de Hoge Raad niet waren gedefinieerd. Overigens was ook bij een primaire dekkingsomschrijving een beroep op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid niet onmogelijk.3
Het arrest van 16 februari 2024
De zaak die leidde tot het arrest van 16 februari 2024 gaat om een paardrijongeval. Een manegehouder had een manege met Fjordenpaarden. De manegehouder organiseerde bosritten te paard onder begeleiding van een medewerker van de manege. In april 2018 ging het mis: tijdens een bosrit vielen meerdere deelnemers van hun paard. Een van hen liep ernstig letsel op en stelde de manegehouder aansprakelijk. De manegehouder had een aansprakelijkheidsverzekering. In een op de polisvoorwaarden van de verzekeraar toepasselijke clausule was bepaald dat aansprakelijkheid voor schade, verband houdend met verhuur van rijpaarden, uitsluitend was verzekerd als een en ander plaatsvond onder leiding van een gediplomeerde instructeur en als de huurder beschikte over bepaalde documentatie. De begeleider van deze bosrit beschikte niet over de vereiste diploma’s. De verzekeraar weigerde dekking. Zowel rechtbank als hof hadden geoordeeld dat de verzekeraar gehouden was dekking te verlenen. Daartoe had het hof overwogen dat de betreffende clausule kwalificeerde als preventieve garantievoorwaarde. Het hof achtte een beroep daarop naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar. Weliswaar beschikte de instructeur niet over de in de clausule vereiste diploma’s, maar het niet naleven van die verplichting kon niet de oorzaak zijn van het ongeval. Het ongeval deed zich namelijk voor toen de paarden waarop de deelnemers reden schrokken van een dicht langs de paarden rijdende mountainbiker en er in galop vandoor gingen. Volgens het hof was onvoldoende betwist dat de niet-gediplomeerde begeleider ruime ervaring had met het begeleiden van buitenritten en dat zij ook met de juiste diploma’s niet had kunnen voorkomen dat de paarden er door een schrikreactie vandoor gingen. De afwezigheid van het diploma stond kortom niet in causaal verband met het ongeval, en dat was reden om een beroep op verval van dekking naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar te achten.
In cassatie klaagde de verzekeraar er onder meer over dat het hof de betreffende clausule ten onrechte had aangemerkt als preventieve garantievoorwaarde. De verzekeraar bepleitte dat het ging om een primaire dekkingsomschrijving en dat de manegehouder – in lijn met het arrest over het Valschermzweeftoestel - daarom geen beroep kon doen op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid. In cassatie ziet de Hoge Raad aanleiding om het “in de praktijk niet steeds gemakkelijk te hanteren onderscheid” tussen de primaire dekkingsomschrijving en preventieve garantievoorwaarde te verlaten. De Hoge Raad overweegt (r.o. 3.2) dat dit onderscheid van belang werd geacht “om de reden dat indien een beding (niet een voorwaarde bevat waaronder de dekking vervalt, maar) de primaire omschrijving van de dekking inhoudt, een beroep van de verzekeraar daarop ter weigering van dekking of uitkering niet naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar kon zijn op de grond dat onvoldoende verband bestaat tussen het niet-voldaan zijn aan het beding en het risico zoals zich dit heeft verwezenlijkt.” Voortaan geldt bij beantwoording van de vraag of een beroep op een beding in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, geen andere benadering dan bij andere overeenkomsten. Het is dus niet meer nodig om eerst te bepalen of een polisvoorwaarde kwalificeert als primaire dekkingsomschrijving of preventieve garantievoorwaarde, alvorens het beroep op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid te beoordelen.
Vervolgens formuleert de Hoge Raad in r.o. 3.4 een aantal gezichtspunten die van belang zijn bij beoordeling of een beroep op een beding in verzekeringsvoorwaarden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is:
“in hoeverre het beding het te verzekeren risico in algemene zin begrenst, bijvoorbeeld in temporele of geografische zin of door middel van een dekkingslimiet;
in hoeverre het beding ertoe strekt dat de verzekerde maatregelen treft om de kans op schade te verkleinen of, indien schade optreedt, de omvang daarvan te beperken;
in hoeverre het beding ziet op andere belangen dan het verkleinen van de kans op door de verzekerde te lijden schade of van de omvang daarvan, zoals het voorkomen van bewijsproblemen of debat ten aanzien van de vraag in hoeverre het hiervoor bedoelde verband ontbreekt.”
Na het formuleren van deze nieuwe benadering komt de Hoge Raad toe aan het beoordelen van de andere klachten die de verzekeraar tegen het arrest van het hof had gericht en die betrekking hadden op het oordeel van het hof dat het beroep op de clausule naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar was. Deze klachten slagen. Het hof had niet mogen volstaan met het oordeel dat er geen causaal verband was tussen het overtreden van de clausule en het ontstaan van de schade. De verzekeraar had namelijk ook gesteld dat zij eerder een uitbreiding van de dekking had geweigerd, dat dit aan de manegehouder bekend was en dat deze desondanks en willens en wetens de voorwaarden van de clausule had overtreden. Het hof had deze stellingen in het kader van de beoordeling van de vraag of een beroep op de clausule naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar was niet beoordeeld. De Hoge Raad verwijst de zaak naar het Hof Arnhem-Leeuwarden ter verdere beoordeling en beslissing.
Nieuw toetsingskader na HR 16 februari 2024
Wat betekent het arrest van 16 februari 2024 voor de praktijk? Nu de Hoge Raad niet langer onderscheid maakt tussen primaire dekkingsomschrijvingen en preventieve garantievoorwaarden geldt voor iedere polisvoorwaarde dat de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid in beeld kan komen. Er gelden dus geen verschillende regels meer voor verschillende soorten polisvoorwaarden.
Bij beantwoording van de vraag of het beroep van een verzekeraar op een polisvoorwaarde naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, spelen voortaan bovendien de door de Hoge Raad geformuleerde gezichtspunten een rol. Met deze gezichtspunten lijkt helder dat, hoewel hierbij het onderscheid tussen primaire dekkingsomschrijving en preventieve garantievoorwaarde is verlaten, de gedachte daarachter nog wel relevant is voor beantwoording van de vraag of een beroep op een dekkingsuitsluiting succesvol kan worden afgeweerd met een beroep op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid. Ik bespreek de gezichtspunten kort.
Het eerste gezichtspunt betreft de vraag in hoeverre het beding het te verzekeren risico in algemene zin begrenst, bijvoorbeeld in temporele of geografische zin of door middel van een dekkingslimiet. Denk aan de bepaling dat er alleen verzekeringsdekking is binnen Europa. Met dit eerste gezichtspunt lijkt de Hoge Raad te doelen op bepalingen die tot aan het arrest van 16 februari 2014 onder de noemer “primaire dekkingsomschrijving” vielen. Het lijkt daarmee logisch dat een beroep op een met het eerste gezichtspunt bedoeld beding naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet onaanvaardbaar moet worden geacht. Uitgangspunt is immers dat het een verzekeraar vrijstaat om in de polisvoorwaarden de grenzen van de dekking te bepalen.4
Het tweede gezichtspunt betreft de vraag in hoeverre het beding ertoe strekt dat de verzekerde maatregelen treft om de kans op schade te verkleinen of de schadeomvang te beperken. Een voorbeeld is de eerder in dit artikel genoemde alarmclausule. Met dit tweede gezichtspunt lijkt de Hoge Raad te doelen op de voorheen als “preventieve garantievoorwaarden” aangeduide bepalingen. En dat lijkt te betekenen dat wanneer sprake is van zo’n beding, er in beginsel ruimte kan zijn voor een succesvol beroep op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid.
Het derde gezichtspunt stelt de vraag in hoeverre het beding ziet op andere belangen dan het verkleinen van de kans op door de verzekerde te lijden schade of van de omvang daarvan, zoals het voorkomen van bewijsproblemen of debat ten aanzien van de vraag in hoeverre het hiervoor bedoelde verband ontbreekt. Waar het eerste en tweede gezichtspunt een op een aansluiten bij wat voorheen werd aangeduid als primaire dekkingsomschrijving en preventieve garantievoorwaarde, is het mij minder helder op wat voor soort bepalingen de Hoge Raad met dit derde gezichtspunt doelt. Een voorbeeld waaraan wellicht valt te denken is de bepaling in de polisvoorwaarden van een fietsverzekering, dat bij een aanspraak wegens diefstal altijd de twee originele sleutels moeten worden getoond – zodat er geen onduidelijkheid kan bestaan over de vraag of de fiets ten tijde van de diefstal op slot stond. Zo beschouwd ligt het voor de hand om een dergelijke bepaling te kwalificeren als wat voorheen “primaire dekkingsomschrijving” werd genoemd, en dat zou in de richting wijzen van het in beginsel niet bestaan van ruimte voor een succesvol beroep op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid.
De Hoge Raad noemt de gezichtspunten in het kader van de beoordeling of een beroep op een beding in de verzekeringsvoorwaarden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is op de grond dat onvoldoende verband bestaat tussen het niet voldaan zijn aan het beding en het risico zoals zich dit heeft verwezenlijkt. Met het arrest is evenwel duidelijk dat er ook andere gronden kunnen zijn die een beroep op een in de polisvoorwaarden opgenomen uitsluiting naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar maken. De Hoge Raad sluit immers niet uit dat de verzekeraar in de beschreven zaak de mogelijke omstandigheid dat de manegehouder willens en wetens de polisverplichtingen heeft geschonden ook kan meebrengen dat de verzekeraar dekking mocht weigeren – ook als er geen verband blijkt te bestaan tussen schending van de polisverplichtingen en het optreden van schade.
Het verlaten van het onderscheid tussen primaire dekkingsomschrijving en preventieve garantievoorwaarde vereenvoudigt de juridische beoordeling van een beroep op een dekkingsuitsluiting. Partijen hoeven in en buiten rechte niet meer de discussie te voeren welk label er op een bepaalde polisvoorwaarde moet worden geplakt. Of dit in de praktijk tot minder discussie zal leiden moet worden afgewacht; het is de vraag of de afweging van de gezichtspunten niet evenzeer tot ingewikkeld debat zal leiden.