In PPS bulletin nummer 4, 2024 gaven Petra klein Gunnewiek en Rick Hoeppermans1 aan de hand van recente jurisprudentie van de Hoge Raad een nadere beschouwing van het begrip roekeloosheid in strafrechtelijke zin. Zij kwamen tot de conclusie dat sinds de in 2020 ingevoerde wetgeving, die beoogde het toepassingsbereik van het begrip roekeloosheid te verbreden, veel eerder dan voorheen het geval was, roekeloosheid wordt aangenomen. Zij gaven aan dat dit ook gevolgen zal hebben voor de civielrechtelijke praktijk omdat veel verzekeraars roekeloosheid als uitsluiting in hun polisvoorwaarden hebben opgenomen. In dit artikel ga ik aan de hand van recente jurisprudentie nader in op dit aspect.
Juridisch kader verzekeringsrechtelijke roekeloosheid
Artikel 7:952 BW geeft aan dat de verzekeraar geen schade vergoedt aan de verzekerde die de schade met opzet of door roekeloosheid heeft veroorzaakt. Dit wetsartikel is van regelend recht. Hoewel het verzekeraars dus in beginsel vrij staat om in de polisvoorwaarden geen of een andere bepaling op te nemen, hebben veel verzekeraars deze uitsluiting, waarvan de stelplicht en bewijslast op de verzekeraar rust, in hun polisvoorwaarden opgenomen. In dit artikel richt ik mij alleen op de roekeloosheidsuitsluiting.
In veel gevallen wordt in polisvoorwaarden niet nader toegelicht of gedefinieerd wat nu precies onder roekeloosheid wordt verstaan. Alledaagse onvoorzichtigheid valt daar in ieder geval niet onder, dat beogen verzekeraars immers juist te verzekeren. En ook wat in het spraakgebruik als roekeloos wordt gezien – in hoge mate onvoorzichtig – is niet bepalend.
De rechter acht het ontbreken van een nadere definitie van roekeloosheid in polisvoorwaarden – zo blijkt uit een aantal van de hierna te bespreken zaken - geen probleem en meent dat voor de betekenis van het begrip roekeloosheid aansluiting moet worden gezocht bij de wettelijke uitsluiting van 7:952 BW. Uit de toelichting op dit wetsartikel blijkt dat roekeloosheid synoniem is met het begrip grove schuld, waarbij op een zeer hoge schuldgraad wordt gedoeld, een in laakbaarheid aan opzet grenzende schuld.2 De wettelijke bepaling ziet daarbij zowel op bewuste als onbewuste roekeloosheid. Van onbewuste roekeloosheid is sprake als het gaat om een gedraging die, al is de verzekerde zich daarvan niet bewust, naar objectieve maatstaven een zodanig aanmerkelijke kans op schade met zich meebrengt, dat de betrokken verzekerde zich van dat gevaar bewust had horen te zijn en door zich van die gedraging niet te onthouden in ernstige mate tekortschiet in zorg ter voorkoming van schade.3
Een benadeelde heeft op grond van artikel 6 WAM een eigen recht op schadevergoeding jegens de verzekeraar door wie de aansprakelijkheid op grond van de WAM is gedekt. De WAM-verzekeraar kan de verweermiddelen die hij heeft jegens de verzekeringnemer/verzekerde (zoals onder meer de roekeloosheid- en alcoholuitsluiting) niet tegenwerpen aan de benadeelde zodat de verzekeraar die wordt aangesproken op grond van artikel 6 WAM de schade aan de benadeelde zal vergoeden. De verzekeraar kan mogelijk wel verhaal nemen op de aansprakelijke persoon binnen de grenzen van artikel 15 lid 1 WAM.
Een viertal uitspraken waarin roekeloosheid in verzekeringsrechtelijke zin werd aangenomen
In de volgende vier uitspraken van de afgelopen twee jaar werd roekeloosheid in verzekeringsrechtelijke zin door de rechter aangenomen.
I
De rechtbank Rotterdam diende in april 20234 te beoordelen of een beroep van de verzekeraar op roekeloosheid terecht was. Het betrof een aanrijding op 17 januari 2021, ’s avonds in het donker op een nat wegdek waarbij de bestuurder van een Dodge Ram (what’s in a name?) met een snelheid van 120 km/u reed waar maximaal 50 km/u was toegestaan. De bestuurder kon niet meer op tijd remmen en botste op de auto die voor hem reed. De bestuurder van het achterop gereden voertuig raakte gewond. De verzekeraar van de Dodge nam de schade in behandeling maar deed jegens haar verzekerde een beroep op roekeloosheid. De snelheid van 120 km/u bleek uit de Event Data Recorder die door de door de verzekeraar ingeschakelde ongevallenanalist was uitgelezen. De rechtbank overwoog:
(4.11.)
Dit leidt tot de vaststelling dat [persoon A] voorafgaande aan het ongeval met een snelheid van 100 à 120 kilometer per uur reed, waar een maximum snelheid 50 kilometer per uur geldt. [Verzekeraar] mag dit rijgedrag als roekeloos in de zin van de verzekeringsvoorwaarden bestempelen. De maximum snelheid dient ter voorkoming van verkeersongevallen en door die norm op grove wijze te schenden nam [persoon A] een onaanvaardbaar risico. Dit geldt te meer omdat het donker was, het wegdek nat was en [persoon A] zijwegen passeerde waarin tegenliggers zouden kunnen inslaan of waar vanaf weggebruikers de Zuiderval zouden kunnen oprijden. Dit laatste is door [verzekeraar] door middel van foto’s voldoende aangetoond.
II
Aan de rechtbank Midden-Nederland werd in november 20245 de volgende casus voorgelegd:
Op maandag 25 januari 2021 omstreeks 17.57 uur heeft een bestuurder (eigenaar van een garagebedrijf dat bij verzekeraar X een garageverzekering had afgesloten) een eenzijdig verkeersongeval gehad toen hij in zijn auto met hoge snelheid op een weg buiten de bebouwde kom reed waar een snelheid van maximaal 60 kilometer per uur was toegestaan. Hij is van de weg geraakt en tegen meerdere bomen gebotst. De verzekeraar had, met een beroep op de roekeloosheiduitsluiting, dekking (zowel casco als SVI) geweigerd vanwege de veel te hoge snelheid waarmee de bestuurder had gereden. Het garagebedrijf en de bestuurder legden zich hier niet bij neer. De door de rechtbank benoemde deskundige, die benoemd was omdat de partijdeskundigen tot sterk verschillende uitkomsten omtrent de gereden snelheid kwamen, stelde vast dat bij het eerste contact met de bomen de meest aannemelijke snelheid 162 km/u bedroeg waarbij rekening moet worden gehouden met een (nog) hogere naderingssnelheid.
‘De conclusie is dat [verzekeraar X] haar stelling heeft aangetoond dat [de bestuurder] voorafgaand aan het ongeval roekeloos heeft gereden door tenminste 150 kilometer per uur te rijden waar een maximum snelheid van 60 kilometer per uur gold. De rechtbank is ook van oordeel dat van roekeloos rijgedrag sprake is geweest. [Verzekeraar X] mocht daarom dekking weigeren. Dit betekent dat de vorderingen van [eiser sub 2] in de dagvaarding (onder I, II en III) om dekking te verlenen onder de garageverzekering voor de cascoschade en de letselschade niet toewijsbaar zijn.’
III
In de zaak die in 2024 voor de rechtbank Noord-Holland6 diende ging het om een ongeval op 26 januari 2022 waarbij de bestuurder in de Mercedes van zijn moeder in het donker op een kruising, waar het zicht mede beperkt was door bomen langs de weg, tegen een ander voertuig aanreed. De twee inzittenden van dat laatste voertuig overleefden het ongeval niet. Naar bleek trapte de bestuurder van de Mercedes 2 seconden voor de aanrijding het gaspedaal volledig in waardoor hij 1 seconde voorafgaand aan de aanrijding 120 km/u reed en – na hevige afremming – met 89 km/u tegen het andere voertuig botste. Ter plaatse was maximaal 50 km/u toegestaan. Daarnaast had de bestuurder te veel alcohol gedronken (335 microgram waar maximaal 220 was toegestaan) en waren er aanwijzingen dat er sprake was van een straatrace. De bestuurder was voor deze aanrijding reeds strafrechtelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf en rijverbod vanwege (onder andere) roekeloos rijgedrag. Aangezien de strafrechtelijke veroordeling onherroepelijk was leverden de daarin bewezenverklaarde feiten dwingend bewijs op in de civiele procedure.7 In de civiele procedure beriep de verzekeraar zich op de alcoholuitsluiting en op de grove schuld/bewuste roekeloosheidsuitsluiting in haar polisvoorwaarden. De rechter oordeelde dat de bestuurder met zijn rijgedrag niet alleen onaanvaardbare risico’s voor zichzelf maar ook de verkeersveiligheid van zijn medeweggebruikers ernstig in gevaar heeft gebracht en honoreerde zowel een beroep op de alcoholuitsluiting als op de uitsluiting grove schuld/bewuste roekeloosheid.
Van belang is nog te vermelden dat de bestuurder in deze zaak niet de verzekeringnemer was. Als de aansprakelijke persoon niet de verzekeringnemer maar een derde is die de schade heeft veroorzaakt met het verzekerde motorrijtuig van de verzekeringnemer, kan de verzekeraar op hem in beginsel geen verhaal nemen. Dat is, ingevolge artikel 15 lid 1 WAM, alleen anders als die derde niet te goeder trouw mocht aannemen dat zijn aansprakelijkheid niet door een verzekering was gedekt (de tenzij clausule).
Relevant in dat verband is hetgeen de Hoge Raad ten aanzien van die goede trouw eerder overwoog: "Bij de beantwoording van de vraag of de aansprakelijke persoon, die niet is de verzekeringnemer, niet te goeder trouw mocht aannemen dat zijn aansprakelijkheid door een verzekering was gedekt, is het begrip goede trouw te begrijpen op dezelfde wijze als in artikel 3:11 BW. Goede trouw ontbreekt derhalve niet alleen indien de aansprakelijke persoon wist dat zijn aansprakelijkheid niet door een verzekering was gedekt, maar ook indien hij dat in de gegeven omstandigheden behoorde te weten. Van dat laatste is ook sprake als de aansprakelijke persoon dienaangaande goede reden had tot twijfel . Goede trouw ontbreekt ook indien de aansprakelijke goede reden had om te betwijfelen over de vraag of zijn aansprakelijkheid door verzekering was gedekt.8
De zoon die in de Mercedes van zijn moeder reed had aangevoerd dat hij te goeder trouw mocht aannemen dat zijn aansprakelijkheid onder de verzekering gedekt was. De rechtbank oordeelde anders:
“De rechtbank stelt voorop dat in 2022 van algemene bekendheid was dat het gevaarlijk is om in een auto te gaan rijden met te veel alcohol op, dat dit strafrechtelijke risico’s kan hebben – die zich hier hebben verwezenlijkt –, dat naasten die schade lijden als gevolg van een aanrijding door een bestuurder die onder invloed is van alcohol niet met de schade blijven zitten en dat verzekeraars in verzekeringsvoorwaarden uitsluitingen opnemen. Deze omstandigheden en zijn roekeloze rijgedrag in combinatie met zijn bovenmatig alcoholgebruik maken dat [gedaagde] goede reden had te twijfelen over de vraag of zijn aansprakelijkheid door een verzekering was gedekt. De goede trouw ontbreekt dus bij [gedaagde]. Dit betekent dat de uitzondering genoemd in het tweede deel van de tweede volzin (de ‘tenzij-clausule’) van artikel 15 lid 1 WAM geldt ten aanzien van [gedaagde]”.
IV
In maart 2025 diende de rechtbank Amsterdam9 te oordelen over een zaak waarin een zoon op 18 juni 2023 in de Bentley van zijn vader op een drukke snelweg achter op een Jaguar reed. De Bentley en Jaguar raakten zwaar beschadigd en de inzittende van de Jaguar liep letsel op. Hoewel de ter plaatse toegestane snelheid op dat moment maximaal 100 km/u bedroeg bleek uit de boardcomputer dat de zoon ten tijde van het ongeval zo’n 185 km/u reed en ruim 1 minuut daarvoor nog 209 km/u . Dat was voor de verzekeraar reden de dekking op grond van de roekeloosheidsuitsluiting te ontzeggen: de vader (verzekeringnemer) kreeg de schade aan de Bentley (€ 175.000) niet vergoed en de schade aan de Jaguar en diens inzittenden, die door de verzekeraar vergoed werd, wilde de verzekeraar op de zoon verhalen. In de procedure(s) die volgde(n) werd door de zoon aangevoerd dat het overtreden van de maximumsnelheid in dit geval niet als opzettelijk of roekeloos kon worden gekwalificeerd omdat bijkomende omstandigheden ontbraken. Daarnaast meende de zoon dat hij te goeder trouw mocht aannemen dat zijn aansprakelijkheid door de verzekering was gedekt zodat de verzekeraar geen regres mocht uitoefenen op grond van artikel 15 WAM.
Beide verweren troffen geen doel. Ten aanzien van het eerste verweer verwees de rechter daarbij expliciet naar de (strafrechtelijke) uitspraak van de Hoge Raad uit 2021 waaruit volgt dat één (gevaarlijke) gedraging voldoende wordt geacht voor het aannemen van roekeloosheid.10 Met een snelheid van 185 km/u heeft de zoon naar het oordeel van de rechtbank exorbitant hard gereden en deze gevaarlijke gedraging leidde tot de conclusie dat sprake is van roekeloosheid. Desalniettemin nam de rechtbank ook in haar beoordeling mee dat het een drukke snelweg betrof, hetgeen van algemene bekendheid was en de zoon met de zeer hoge snelheid het bord ritsen over 300 meter al was gepasseerd en toch nog de Jaguar in wilde halen. Ten aanzien van het tweede verweer oordeelde de rechter dat de zoon gelet op de omstandigheden die tot het oordeel van roekeloosheid leidden, er niet te goeder trouw vanuit mocht gaan dat zijn aansprakelijkheid door de verzekering was gedekt. “Het is een feit van algemene bekendheid dat rijden met een veel te hoge snelheid gevaarlijk is, dit strafrechtelijke consequenties kan hebben en dat dit de meest voorkomende oorzaken van auto-ongelukken is.”
De verzekeraar mocht de schadevergoeding met betrekking tot de Jaguar en de inzittende dus op hem verhalen.
Twee uitspraken waarin roekeloosheid in verzekeringsrechtelijke zin niet werd aangenomen
I
De rechtbank Noord-Holland kreeg in 202411 de volgende casus voorgelegd.
Een automobilist reed op 10 september 2019 ‘s nachts in een elektrische Smart op een kruising in centrum Amsterdam door rood licht (naar zijn zeggen onbewust) en met een te hoge snelheid, namelijk tussen 61-68 km/u waar 50 km/u was toegestaan. Hij reed daarbij een fietser aan die door groen licht reed. De fietser liep daarbij ernstig letsel op. De bestuurder van de Smart was voor dit ongeval door de strafrechter voor het hem primair ten laste gelegde feit, namelijk dat hij zich zodanig, te weten, zeer onvoorzichtig en onoplettend en onachtzaam heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden waardoor het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht, veroordeeld (taakstraf en een rij-ontzegging). Roekeloosheid werd door de strafrechter niet aangenomen waarbij van belang is dat de strafrechter de zeer strenge eisen die voor roekeloosheid, voordat de nieuwe wetgeving van 2020 in werking trad, werden gesteld diende te hanteren omdat het ongeval in 2019 plaatsvond. De verzekeraar van de Smart wilde vervolgens met een beroep op de roekeloosheiduitsluiting in haar polisvoorwaarden verhaal op de bestuurder nemen. In de civiele procedure die volgde voerde de automobilist aan dat hij niet roekeloos had gereden maar dat hij een verkeerslicht over het hoofd had gezien en een vergissing had gemaakt, hij had het idee dat hij een black-out had gehad en wel wat te hard maar niet extreem hard had gereden. Daarbij voerde hij aan dat hij een nette bestuurder was die al 20 jaar probleemloos had gereden. De rechter stelde de automobilist in het gelijk:
“Deze verkeersfouten [de iets te hoge snelheid en het door rood licht rijden, toevoeging AA] kunnen echter naar het oordeel van de rechtbank afzonderlijk noch tezamen de conclusie dragen dat sprake is geweest van roekeloosheid. [gedaagde] heeft hoogst onvoorzichtig en onoplettend gereden en als gevolg daarvan een zwaar ongeval veroorzaakt, maar dat betekent nog niet dat zijn verkeersgedrag zodanig gevaarlijk was dat gesproken kan worden van een laakbaarheid die bijna net zo ernstig is als opzet. Om van roekeloos rijgedrag te spreken zouden er naar het oordeel van de rechtbank meer (verzwarende) omstandigheden, die [gedaagde] te verwijten zijn, zoals bijvoorbeeld drank-, drugs- en/of telefoongebruik tijdens het rijden, bekend moeten zijn, maar dat is niet het geval. Bij de uitleg van de uitsluitingsclausule in dit geval vindt de rechtbank ook van belang de betekenis van het begrip roekeloosheid in de context van de wegenverkeerswetgeving ten tijde van het ongeval in 2019. In 2019 stelde de Hoge Raad hoge eisen aan het bewijs van roekeloosheid - in de visie van de wetgever bedoeld voor uitzonderingsgevallen - en gold de Wet aanscherping strafrechtelijke aansprakelijkheid ernstige verkeersdelicten - waarmee de reikwijdte van het begrip roekeloosheid is uitgebreid - nog niet. [gedaagde] is door de strafrechter ook niet veroordeeld voor roekeloos rijgedrag."
II
In 2025 diende de Rechtbank Noord-Holland 202512 over de volgende zaak te oordelen.
Op 18 oktober 2022 omstreeks 05:27 uur deed zich op de snelweg A50 in Ewijk een eenzijdig verkeersongeval voor waarbij de bestuurster (slechts gekleed in een winterjas en slippers) met een snelheid van 153-157 km op een rechte weg tegen de vangrail reed. Ter plaatse was een maximale snelheid van 130 km/u toegestaan en er was sprake van mist (code geel). De bestuurster liep bij dit ongeval ernstig letsel op (waaronder een beenamputatie). Zij had geen herinnering aan het ongeval en er was geen VOA opgemaakt of technisch onderzoek gedaan. Er liep ten tijde van het ongeval een casco-, WA- en SVI-verzekering bij haar verzekeraar. Deze verzekeraar weigerde echter dekking te verlenen omdat zij meende dat er sprake was van bewuste roekeloosheid/merkelijke schuld in de zin van de toepasselijke polisvoorwaarden13 (alwaar onder het begrip ‘bewuste roekeloosheid of merkelijke schuld’ werd verstaan ‘een ernstige mate van schuld die aan opzet grenst’). De bestuurster stapte vervolgens naar de rechter om alsnog dekking af te dwingen. Naar het oordeel van de rechter was er weliswaar sprake van een stevige maar niet van een exorbitante snelheid. De rechter meende ook hier dat geen sprake was van roekeloosheid en gaf daarbij (nagenoeg) dezelfde overweging als in bovengenoemde zaak14: ‘Om daarvan te kunnen spreken zouden er naar het oordeel van de rechtbank meer (verzwarende) omstandigheden, die [eiseres] te verwijten zijn, zoals bijvoorbeeld drank-, drugs- en/of telefoongebruik tijdens het rijden, aan de orde moeten zijn, maar dat is niet het geval.’
Conclusie
Uit de hiervoor besproken uitspraken blijkt dat de in 2020 ingevoerde wetgeving, die beoogde het toepassingsbereik van het begrip roekeloosheid (in strafrechtelijke zin) te verbreden, inderdaad gevolgen heeft gehad voor de civiele praktijk. Tot 2020 was er nauwelijks tot geen jurisprudentie met betrekking tot de roekeloosheiduitsluiting in het verkeer in verzekeringsrechtelijke zin. De laatste jaren zien wij dat rechters vaker zaken met een beroep op de roekeloosheidsuitsluiting krijgen voorgelegd en dat beroep ook regelmatig honoreren. Voor een succesvol beroep op verzekeringsrechtelijke roekeloosheid (artikel 7:952 BW) moet het dan gaan om een ernstige verkeersfout waarbij sprake is van grove schuld (een in laakbaarheid aan opzet grenzende schuld). In alle hiervoor besproken zaken waarin roekeloosheid door de rechter werd aangenomen, was sprake van een zeer forse overschrijding van de toegestane snelheid ofwel een exorbitant hoge snelheid. Bij voorkeur, maar niet noodzakelijkerwijs, kunnen daarnaast ook verzwarende omstandigheden een rol spelen. De rechter weegt de omstandigheden van het geval waarbij beoordeeld wordt of de bestuurder met zijn verkeersgedrag een onaanvaardbaar risico heeft genomen. De motivering is, zeker in vergelijking met strafzaken, vaak kort.
Uit de besproken uitspraken waar roekeloosheid niet werd aangenomen kan worden geleerd dat waar de snelheid weliswaar wordt overschreden maar niet heel fors, er in ieder geval verzwarende omstandigheden aan de orde moeten zijn om tot roekeloosheid te kunnen concluderen.
Bij een strafzaak mogen hoge eisen gesteld worden aan de motivering dat sprake is van roekeloosheid gezien het hoge strafmaximum dat aan roekeloosheid verbonden is: er moet sprake zijn van een buitengewoon onvoorzichtige gedraging waardoor een ernstig gevaar in het leven wordt geroepen van welk gevaar de verdachte zich bewust moet zijn althans bewust had moeten zijn. De opzet van de verdachte moet zowel gericht zijn op het overtreden van een of meer verkeersregels als het in ernstige mate schenden van die regel(s). Daarbij moeten de aard en het samenstel van gedraging, de omstandigheden waaronder deze werden verricht en de overige feitelijke omstandigheden van het geval in ogenschouw worden genomen. Indien de strafrechter roekeloosheid heeft aangenomen, hetgeen doorgaans zal gaan om uitzonderlijke gevallen15, zal dit mijn inziens – gelet op de strengere vereisten – zonder meer betekenen dat ook sprake is van roekeloosheid in verzekeringsrechtelijke zin. Indien geen strafrechtelijke veroordeling voor roekeloosheid heeft plaatsgevonden (omdat de zaak niet aan de strafrechter is voorgelegd of geen strafrechtelijke veroordeling heeft plaatsgevonden) kan, als het verkeersgedrag kan worden gekwalificeerd als een in laakbaarheid aan opzet grenzende schuld, toch sprake zijn van roekeloosheid in verzekeringsrechtelijke zin.