door Jørgen Simons
| advocaat bij Leijnse Artz
Jørgen Simons, advocaat bij Leijnse Artz, schreef voor het PPS-Bulletin een artikel over de afwikkeling van massaschades in collectieve actie. Hieronder volgt een samenvatting van dit artikel, met tot slot een link naar de volledige versie.
De afwikkeling van massaschades in collectieve actie
Kennisdeling
Klik hier voor het volledige artikel van Jørgen Simons.
Klik hier voor het volledige artikel van Jørgen Simons.
terug
Kennisdeling
Een van de waarborgvereisten waaraan een belangenorganisatie onder de WAMCA moet voldoen bestaat eruit dat de organisatie voldoende representatief dient te zijn voor de groep van personen waarvoor zij zegt op te treden, gelet op de achterban en de omvang van de vertegenwoordigende vorderingen.
Het is echter inherent aan personenschades dat het opgelopen letsel strikt persoonlijk is en dat de daaruit voortvloeiende schade, evenals het causale verband met
de gestelde onrechtmatigheid, enkel op individueel niveau kan worden vastgesteld.
Voorop bij dit alles staat dat het verbod op resultaatgerelateerde beloning voor advocaten in dergelijke zaken van kracht blijft. Daarnaast mogen bestuurders van belangenorganisaties geen winstoogmerk hebben dat via de belangenorganisatie wordt gerealiseerd.
terug
- eerst uitspraak te doen over aansprakelijkheid en, indien aansprakelijkheid is vastgesteld, nog een termijn te stellen voor partijen om tot een schikking te komen, waaronder bijvoorbeeld de mogelijkheid voor partijen op elkaars voorstellen te reageren of deskundigenbewijs in te winnen, of
- indien aansprakelijkheid is vastgesteld, ook uitspraak te doen over schadevergoeding.
- er een mogelijkheid tot opt-out bestaat voor alle personen die woonachtig zijn in Nederland en behoren tot de groep(en) zoals gedefinieerd door de rechter, maar die niet willen deelnemen aan de collectieve actie;
- er een mogelijkheid tot opt-in bestaat voor alle personen die vallen onder de groep(en) zoals gedefinieerd door de rechtbank, maar die woonachtig zijn buiten Nederland en die ook willen deelnemen aan de collectieve actie.7
door Jørgen Simons
| advocaat bij Leijnse Artz
De afwikkeling van massaschades
in collectieve actie:
Amerikaanse toestanden
in het personenschaderecht?
Kennisdeling
- de ontvankelijkheid van elk van de belangenorganisaties die namens een groep personen een dagvaarding heeft laten betekenen, aangebracht en geregistreerd;
- de belangenorganisatie die zal worden aangesteld als Exclusieve Belangenbehartiger;
- de precieze inhoud van de collectieve vordering, alsmede voor welke nauw afgebakende groep van personen de Exclusieve Belangenbehartiger de belangen in deze collectieve vordering(en) behartigt;
Inleiding
Al geruime tijd kent Nederland een wettelijke regeling voor de collectieve afwikkeling van massaschades. Tot enige jaren geleden was dit de Wet Collectieve Afwikkeling Massaschade (WCAM). Via de WCAM kon namens een groep personen bijvoorbeeld een verklaring voor recht worden gevorderd dat de aangesproken partij aansprakelijk is. De WCAM voorzag echter niet tevens in de mogelijkheid tot het vorderen van collectieve schadevergoeding. Met de inwerkingtreding van de Wet Afwikkeling Massaschade in Collectieve Actie (WAMCA) op 1 januari 2020 is hierin verandering gekomen. De WAMCA heeft namelijk mede tot doel het voor een vereniging of stichting mogelijk te maken om bij de rechter in één procedure collectief schadevergoeding te vorderen voor een groep benadeelden. Er valt veel over de WAMCA te vertellen. In dit artikel beperk ik mij tot het schetsen van het wettelijk kader en tot bespreking van enkele belangrijke aspecten van de WAMCA, waarbij ook de vraag aan de orde komt in hoeverre de wet geschikt is voor het vorderen van personenschades.
Wettelijk kader
De WAMCA is gecodificeerd in art. 3:305a BW en de artikelen 1018b t/m 1018m Rv.1 Aangezien deze relatief nieuwe wet binnen de personenschadebranche wellicht nog niet zo op het netvlies staat,2 geef ik hierna puntsgewijs een overzicht alvorens nader in te gaan op een aantal specifieke aspecten.3 De WAMCA houdt grofweg het volgende in, waarbij twee fasen worden onderscheiden.4
Eerste fase (ontvankelijkheidsfase)
- Een of meer stichtingen of verenigingen (hierna: belangenorganisaties) met volledige rechtsbevoegdheid kunnen een rechtsvordering instellen die strekt tot bescherming van gelijksoortige belangen van andere personen, voor zover zij deze belangen ingevolge hun statuten behartigen en deze belangen voldoende zijn gewaarborgd. Naast vaststelling van aansprakelijkheid kan daarbij ook vergoeding van schade worden gevorderd.
- Deze belangenorganisaties moeten op grond van de WAMCA aan een aanzienlijk aantal eisen voldoen om ontvankelijk te worden verklaard. Onderdeel van dit waarborgvereiste is dat belangenorganisaties, gelet op hun achterban en de omvang van de vertegenwoordigende vorderingen, voldoende representatief moeten zijn. Verder dienen belangenorganisaties bijvoorbeeld te beschikken over een toezichthoudend orgaan, over passende en doeltreffende mechanismen om de achterban inspraak te geven op de besluitvorming, over voldoende financiële middelen om op voldoende onafhankelijke wijze de procedure te voeren, over een algemeen toegankelijke website met daarop bepaalde voorgeschreven informatie, alsmede over voldoende ervaring en deskundigheid ten aanzien van het instellen van de vordering en het voeren van de procedure. Ook mogen de bestuurders van de belangenorganisatie en hun eventuele opvolgers geen winstoogmerk hebben dat via de belangenorganisatie gerealiseerd wordt.
- Een belangenorganisatie moet de wederpartij altijd eerst de mogelijkheid bieden tot een minnelijke regeling te komen; hiervoor geldt een minimale termijn van 2 weken.5
- Indien geen schikking wordt bereikt, kan de belangenorganisatie na het verstrijken van deze termijn een dagvaarding aan de wederpartij betekenen; die dagvaarding moet vervolgens binnen 2 dagen na betekening worden aangebracht bij de bevoegde rechtbank en worden ingeschreven in het centraal register voor collectieve vorderingen (hierna: WAMCA-register).6
- Vanaf dat moment start een periode van 3 maanden waarbinnen andere belangenorganisaties ten aanzien van dezelfde schadeveroorzakende gebeurtenis de tijd hebben ook namens een groep personen een dagvaarding te laten betekenen, aan te brengen en te registreren.
- Onder omstandigheden kan de rechter deze termijn verlengen met maximaal 3 maanden.
- Na het verstrijken van deze termijn krijgt de gedaagde partij de gelegenheid een conclusie van antwoord in te dienen; de gedaagde partij kan daarbij eerst formeel verweer voeren, onder meer op specifieke WAMCA-aspecten. Zij krijgt daarvoor in beginsel 6 weken de tijd.
- Vervolgens zal de rechtbank, eventueel na partijen gehoord te hebben, een tussenvonnis wijzen waarin wordt beslist over:
- Een collectieve vordering op grond van de WAMCA wordt slechts inhoudelijk behandeld indien en nadat ten minste één belangenorganisatie voldoet aan de hierboven (deels) genoemde ontvankelijkheidscriteria en er, in geval van meerdere belangenorganisaties, een Exclusieve Belangenbehartiger is benoemd.
- Daarnaast wordt een collectieve vordering slechts inhoudelijk behandeld indien en nadat aannemelijk is gemaakt dat het instellen van een collectieve vordering efficiënter en effectiever is dan het instellen van individuele vorderingen, en niet summierlijk van de ondeugdelijkheid van de collectieve vordering blijkt op het moment van aanhangig worden van het geding.
- Indien wel summierlijk van de ondeugdelijkheid van de vordering is gebleken kan de rechter, voor zover dat niet onbillijk is, overigens besluiten de in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de proceskosten tot maximaal vijfmaal het geldende liquidatietarief.
- De eiser die als Exclusieve Belangenbehartiger wordt aangewezen, treedt vanaf dat moment in de procedure op voor de belangen van alle personen in de hierboven bedoelde nauw omschreven groep en als vertegenwoordiger van de niet als Exclusieve Belangenbehartiger aangewezen belangenorganisaties.
- De niet als Exclusieve Belangenbehartiger aangewezen belangenorganisaties blijven wel partij in de procedure; de Exclusieve Belangenbehartiger verricht de proceshandelingen, maar de rechter kan bepalen dat ook niet aangewezen belangenorganisaties proceshandelingen mogen verrichten.
- Bovengenoemd tussenvonnis wordt openbaar gemaakt en opgenomen in het WAMCA-register, waarna een termijn van minimaal 1 maand gaat lopen (werkelijke duur te bepalen door de rechtbank), waarin:
- Na het verstrijken van deze opt-out periode (alsmede de genoemde opt-in periode) krijgen partijen een door de rechter te bepalen termijn om tot een schikking te komen.
- Indien binnen deze termijn een schikking wordt getroffen, dient deze schikking door de rechter te worden goedgekeurd alvorens partijen tot nadere actie kunnen overgaan; tevens gaat in dat geval een tweede opt-out periode lopen, waarvan de duur wederom wordt bepaald door de rechter; gedurende deze periode kunnen personen die het niet eens zijn met de schikking ervoor kiezen geen deel uit te maken van die collectieve schikking.
Tweede fase (inhoudelijke fase)
- Als er geen schikking wordt bereikt, gaat de procedure verder en wordt de zaak inhoudelijk behandeld. Eisers krijgen in dat geval eerst de gelegenheid hun vordering aan te vullen. De gedaagde krijgt vervolgens de gelegenheid materiële verweren te voeren of aan te vullen. Daarvoor krijgt de gedaagde in beginsel 6 weken.
- Na partijen in de rechtbank te hebben gehoord en zo nodig te hebben voorzien in andere procedurele aspecten, zoals het vragen aan één of meer partijen om aanvullend bewijs van bepaalde verklaringen te overleggen, of na het horen van getuigen, doet de rechtbank uitspraak; de rechter kan er daarbij voor kiezen:
- De rechter stelt de schadevergoeding voor verschillende groepen personen waar mogelijk in categorieën vast en heeft een zekere mate van vrijheid om abstracte schadevergoedingen toe te kennen.
- In geval van een veroordelend vonnis waarbij een collectieve schadevergoeding wordt vastgesteld kan de rechter, voor zover nodig en niet onbillijk, een kostenveroordeling uitspreken die afwijkt van het liquidatietarief en waarbij de in het ongelijk gestelde partij wordt veroordeeld in de redelijke en evenredige proceskosten die de in het gelijkgestelde partij heeft gemaakt.
- Dit vonnis zal eveneens openbaar gemaakt worden en worden opgenomen in het WAMCA-register, waarna een nieuwe opt-out periode van minimaal 6 maanden begint te lopen; deze mogelijkheid tot opt-out geldt echter alleen voor zogenaamde ‘late plaintiffs’, d.w.z. eisers die tijdens de eerste opt-out periode nog niet (voldoende) bekend waren met hun (mogelijke) schade.
- De aansprakelijke partij dient vervolgens afdoende maatregelen te treffen om, conform het oordeel van de rechter, tot afwikkeling van de schadevergoeding te komen.
- Tegen deze uitspraak staat beroep open binnen de reguliere termijn van drie maanden na de dag waarop de uitspraak is gedaan.
Het representativiteitsvereiste
Een van de waarborgvereisten waaraan een belangenorganisatie onder de WAMCA moet voldoen bestaat eruit dat de organisatie voldoende representatief dient te zijn voor de groep van personen waarvoor zij zegt op te treden, gelet op de achterban en de omvang van de vertegenwoordigende vorderingen.8 In de eerste plaats is daartoe vereist dat die groep van personen nauwkeurig wordt omschreven. Daarnaast moet de belangenorganisatie kunnen laten zien dat zij voor een voldoende groot deel van deze groep personen optreedt. Volgens de memorie van toelichting voorkomt deze eis dat een stichting of vereniging een rechtsvordering kan instellen zonder de vereiste ondersteuning van een achterban. Niet iedere willekeurige organisatie kan zich opwerpen als verdediger van de belangen van gedupeerden. Op voorhand moet duidelijk zijn dat zij kwantitatief gezien voor een voldoende groot deel van de groep getroffen gedupeerden opkomt. Wat genoeg is, verschilt per geval en kan alleen worden bepaald in relatie tot het totaal aantal gedupeerden. Dit kan bijvoorbeeld worden getoetst op basis van de bij een vereniging aangesloten leden of door middel van het aantal gedupeerden dat zich actief voor de vordering heeft aangemeld.9
Een evident voorbeeld van hoe het niet moet betreft een kort geding over coronamaatregelen, waarbij in de dagvaarding niets was opgenomen over de ontvankelijkheidseisen van artikel 3:305a BW. Een dag voorafgaand aan de zitting werden 23 handtekeningen overgelegd van personen die stelden de doelstellingen van de belangenorganisatie te onderschrijven en het gevorderde in de procedure te steunen. Ter zitting werd toegelicht dat de achterban uit nog meer mensen bestond en dat het zou gaan om 50 tot 100 personen die een van de eisers persoonlijk kende, althans kennissen van kennissen waren. Mocht dat aantal juist zijn, dan zou het gaan om een dermate klein aantal personen dat geen sprake was van representativiteit zoals bedoeld in artikel 3:305a lid 2 BW, aldus de voorzieningenrechter. Dit gold des te meer omdat het geen homogene groep personen betrof (de groep bestond uit zowel gevaccineerden als niet-gevaccineerden, alsook personen die zich om medische redenen niet konden laten vaccineren). Daarmee was onduidelijk of hun belangen gemeenschappelijk waren en of die werden beschermd door de vordering. Overigens was ook onvoldoende gebleken hoe de vordering zich verhield tot de statutaire doelstelling.10
Maar ook op het oog professionelere belangenorganisaties doen er goed aan voldoende aandacht te besteden aan het representativiteitsvereiste, zoals bijvoorbeeld blijkt uit een zaak van The Privacy Collective (TPC) tegen softwarebedrijven Oracle en Salesforce waarin op grond van de WAMCA in totaal € 11 miljard werd gevorderd wegens schending van de privacy van 10 miljoen Nederlandse internetgebruikers. Volgens de rechtbank moest TPC feitelijk onderbouwen hoeveel gedupeerden de actie daadwerkelijk ondersteunden en wat dus de omvang was van de vordering. Op TPC’s website konden bezoekers een steunknop aanklikken, hetgeen 75.000 keer was gebeurd. Dit was naar het oordeel van de rechtbank echter niet voldoende:
“Het enkel klikken op de steunknop betekent nog niet dat daarmee een steunbetuiging is verkregen zoals is beoogd met het representativiteitsvereiste. Informatie over de aard en de inzet van de procedure ontbreekt in het scherm. Hierin staat niet vermeld tegen welke partijen de actie is gericht. Oracle en Salesforce worden niet genoemd. Evenmin volgt hieruit dat een persoon door het aanklikken van de steunknop zich als gedupeerde aanmeldt voor deze collectieve actie of zal worden gerekend tot de achterban voor wie TPC in deze procedure opkomt. Een omschrijving van de gedupeerden voor wie TPC opkomt, ontbreekt. De conclusie van TPC dat meer dan 75.000 personen uit haar achterban hun steun kenbaar hebben gemaakt door te klikken op de steunknop, kan dan ook niet worden gevolgd. Gelet op de summiere informatie die bij de knop wordt gegeven, is niet kenbaar waarvoor de steun wordt gegeven. Hooguit kan worden gezegd dat degene die op de steunknop heeft geklikt zich kan vinden in de tekst die in het scherm staat. Dit wordt niet anders doordat TPC, zoals zij stelt, elders op haar website en via andere kanalen, zoals in nieuwsbrieven en op congressen, informatie verstrekt over deze procedure. TPC heeft niet inzichtelijk gemaakt dat de likers op basis van die informatie steun hebben gegeven aan deze actie. Daartoe volstaat niet de stelling dat bezoekers moeite hebben gedaan door naar de website te gaan. De omvang van de vertegenwoordigde vorderingen is door de wijze waarop TPC steunbetuigingen heeft vergaard aldus niet inzichtelijk geworden.”
Daar kwam bij, aldus de rechtbank, dat TPC niet beschikte over de gegevens van degenen die op de steunknop hadden geklikt. Er kon derhalve niet worden vastgesteld of zij behoorden tot de groepen die TPC vertegenwoordigde, dat wil zeggen: of hun privacy door Oracle en Salesforce was geschonden. Er kon dus ook niet worden geoordeeld of TPC beschikte over de steun van een relevante achterban. Verder had dit tot gevolg dat TPC niet kon communiceren met haar achterban, en dus ook niet voldeed aan artikel 3:305a lid 2 sub b BW.11
Deze voorbeelden laten zien dat belangenorganisaties serieus werk moeten maken van het representativiteitsvereiste.
Het gelijksoortigheidsvereiste
Veel lastiger lijkt het voor belangenorganisaties bij collectieve vorderingen van personenschades om te voldoen aan het gelijksoortigheidsvereiste uit de WAMCA. Dat vereiste houdt in dat enkel een rechtsvordering kan worden ingesteld die strekt tot bescherming van gelijksoortige belangen van andere personen.12 De hierover reeds bestaande jurisprudentie onder de WCAM is in de WAMCA deels gecodificeerd.13 Inhoudelijke behandeling van de zaak vindt slechts plaats nadat de rechter heeft beslist dat de eiser voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het voeren van een collectieve vordering efficiënter en effectiever is dan het instellen van een individuele vordering. Hiervan is slechts sprake als (i) de te beantwoorden feitelijke en rechtsvragen in voldoende mate gemeenschappelijk zijn, (ii) het aantal personen tot bescherming van wier belangen de vordering strekt voldoende is en, indien de vordering strekt tot schadevergoeding, (iii) deze personen alleen dan wel gezamenlijk een voldoende groot financieel belang hebben.14
Onder de WAMCA bestaat hierover nog relatief weinig jurisprudentie. Uit de beschikbare jurisprudentie die hierover tot stand is gekomen onder de WCAM blijkt echter dat rechters regelmatig oordelen dat vorderingen tot verklaringen voor recht over onrechtmatigheid (of non-conformiteit) in voldoende mate strekken tot bescherming van gelijksoortige belangen, omdat individuele omstandigheden daarbij geen rol spelen. Aan dat oordeel wordt soms nadrukkelijk toegevoegd dat vragen over schade of causaal verband nog niet aan de orde zijn, maar dat die vragen zo nodig in individuele vervolgprocedures aan de orde kunnen komen.15 In het enkele geval waarin een vordering in wezen een vaststelling van de schadevergoedingsverplichting jegens iedere gedupeerde inhield, wordt echter geoordeeld dat er geen sprake is van gelijksoortige belangen.16
Kort gezegd gaat het er derhalve om dat de collectieve vorderingen kunnen worden beoordeeld zonder dat de bijzonderheden van individuele gevallen daarbij hoeven te worden betrokken. Daarbij is overigens niet nodig dat de belangen die aan de orde zijn, naar inhoud en omvang precies gelijk zijn. Voldoende is dat deze belangen zich lenen voor bundeling.17 Onder de WAMCA is dit niet alleen van belang voor de vaststelling van onrechtmatig handelen of non-conformiteit, maar met name ook voor vorderingen waarin tevens collectief schadevergoeding wordt gevorderd en waarin derhalve ook het causale verband daarvan met de gestelde onrechtmatigheid dient te worden vastgesteld.
Vanwege de mogelijkheid tot het vaststellen van schadevergoeding voor verschillende groepen personen in categorieën en het feit dat rechters daarbij enige mate van vrijheid hebben om abstracte schadevergoedingen toe te kennen, zijn er uiteraard legio situaties denkbaar waarbij toewijzing van een collectieve schadevergoeding goed mogelijk lijkt. Een voorbeeld daarvan betreft de in het WAMCA-register opgenomen zaken tegen verschillende autoproducenten met betrekking tot de zogenoemde ‘sjoemelsoftware’ bij dieselvoertuigen.18 Niet alleen de gestelde onrechtmatigheid van het handelen van deze producenten lijkt te kunnen worden beoordeeld zonder daarbij de omstandigheden van individuele benadeelden te betrekken, maar ook de vaststelling in categorieën van de door deze individuele benadeelden geleden schade en het causaal verband daarvan met de gestelde onrechtmatigheid lijkt op die manier niet op voorhand onmogelijk.
Heel anders ligt dit bij collectieve vordering van personenschades. Hoewel de WAMCA het de rechter, zoals gezegd, toestaat om de schadevergoeding voor verschillende groepen personen waar mogelijk in categorieën vast te stellen en de rechter derhalve een zekere mate van vrijheid heeft om abstracte schadevergoedingen toe te kennen, is het uitgangspunt naar Nederlands recht dat schade concreet wordt begroot en volledig dient te worden vergoed.19 De Hoge Raad oordeelde daaromtrent relatief recent nog als volgt:20
“3.1.1 Als uitgangspunt voor de berekening van de omvang van een wettelijke verplichting tot schadevergoeding dient dat de benadeelde zoveel mogelijk in de toestand moet worden gebracht waarin hij zou hebben verkeerd indien de schadeveroorzakende gebeurtenis zou zijn uitgebleven. Hieruit volgt dat de schade in beginsel moet worden berekend met inachtneming van alle omstandigheden van het concrete geval. Op praktische gronden en om redenen van billijkheid, kan in bijzondere gevallen van een of meer omstandigheden van het geval worden geabstraheerd.”
Afhankelijk van de oorzaak van het ‘collectieve letsel’ kan de aansprakelijkheidsvraag, net als onder de WCAM, onder omstandigheden best onafhankelijk van de individuele omstandigheden worden vastgesteld.21 Het is echter inherent aan personenschades dat het opgelopen letsel strikt persoonlijk is, en dat de daaruit voortvloeiende schade alsmede het causale verband daarvan met de gestelde onrechtmatigheid enkel op individueel niveau kunnen worden vastgesteld. Het collectief vaststellen van personenschades strookt daarom niet met het uitgangspunt van concrete en op de omstandigheden van het individuele geval afgestemde schadevergoeding. Zoals volgt uit de perikelen rondom de Groningse aardbevingsschade, geldt dit uitgangspunt eens temeer voor de vaststelling van immateriële schadevergoedingen wegens geestelijk letsel. In antwoord op prejudiciële vragen stelt de Hoge Raad daaromtrent onder andere dat de omvang van een verplichting tot vergoeding van schade die bestaat in een aantasting in de persoon op andere wijze, zich niet ‘min of meer forfaitair’ laat vaststellen.22
Procesfinanciering en ‘no cure no pay’
Zowel binnen als buiten Nederland is deze wijziging in ons collectieve schadevergoedingsrecht niet onopgemerkt gebleven. Begin 2022 zijn hierover ook in de media de nodige berichten verschenen, met koppen als ‘Nederland is een claimparadijs geworden voor buitenlandse investeerders’23 en ‘Toestroom Amerikaanse claimadvocaten leidt tot ongemak’.24 Hierin worden zorgen geuit over de aantrekkelijke mogelijkheden tot financiering van dergelijke procedures door buitenlandse investeerders, de bemoeienis daarmee van buitenlandse advocaten en de overbelasting van het Nederlandse rechtssysteem die daarmee gemoeid kan gaan.25 In reactie daarop is onder meer gesteld dat financiering van collectieve acties door derden (ook wel ‘Third Party Litigation Funding’ genoemd) vaak noodzakelijk is vanwege de zeer aanzienlijke kosten die potentieel aan het voeren van een dergelijke procedure verbonden zijn.26 Vooral wanneer de individuele schadebedragen relatief bescheiden zijn terwijl er wel sprake is van veel getroffenen, biedt procesfinanciering mogelijkheden tot procederen waar dat anders veel moeilijker zou zijn.27
Voorop bij dit alles staat dat het verbod op resultaatgerelateerde beloning voor advocaten in dergelijke zaken gewoon van kracht blijft. Daarnaast mogen bestuurders van belangenorganisaties, zoals gezegd, geen winstoogmerk hebben dat via de belangenorganisatie wordt gerealiseerd. Dat laat echter onverlet dat procesfinanciers hierover wel afspraken mogen maken. In de praktijk bedingen financiers dan ook regelmatig resultaatgerichte beloningen, bijvoorbeeld in de vorm van een percentage van de totale toegewezen schade. Uit de beschikbare jurisprudentie hierover, die overigens vaak nog is gebaseerd op de WCAM in plaats van de WAMCA, blijkt dat dit geen probleem hoeft te zijn, zolang de belangen van de personen waarvoor de belangenorganisatie optreedt maar gewaarborgd zijn.28 Rechtbank Rotterdam oordeelde hierover bijvoorbeeld:29
“(…) Procedures als deze zijn echter langdurig en kostbaar en dienen op enigerlei wijze gefinancierd te worden. Een van de wijzen om in financiering te voorzien is het gebruikmaken van een externe procesfinancier, die tegen vergoeding het risico van verlies loopt. Als die vergoeding marktconform is en voldoende zeker is gesteld dat de procesfinancier geen zeggenschap heeft over inhoudelijke beslissingen van de Stichting behoeft daartegen, vanuit voormeld gezichtspunt, in beginsel geen bezwaar te bestaan.”
Specifiek met betrekking tot afspraken op no cure no pay-basis en een percentage van de opbrengst als honorarium stelde Hof Den Haag in een andere zaak:30
“Voor zover [de verzekeraar] wil betogen dat de belangen onvoldoende zijn gewaarborgd (en er sprake is van een onzuiver commercieel motief) omdat ConsumentenClaim op no cure no pay basis opereert en bij recht op betaling de deelnemers 20% van het van [de verzekeraar] te ontvangen bedrag aan ConsumentenClaim moeten afdragen, volgt het hof [de verzekeraar] niet in dit betoog. Niet is gebleken dat deze vergoeding (buitensporig) hoog is.”
Het is allerminst ondenkbaar dat deze financiële aspecten de WAMCA ook interessant maken voor collectieve vorderingen van bepaalde vormen van personenschade. Ook daarin kan het bovendien om grote bedragen gaan. Op het moment van indiening van dit artikel bij de redactie31 was er nog geen zaak in het WAMCA-register ingeschreven waarin collectief personenschade wordt gevorderd. Wel was reeds algemeen bekend dat zowel ClaimShare32 als de Stichting Bureau Clara Wichmann33 een collectieve actie tot vordering van personenschade voorbereiden tegen een producent van siliconen borstimplantaten.34
Conclusie
Nog geen twee jaar na invoering heeft de WAMCA al geleid tot een aanzienlijk aantal nieuwe zaken waarbij collectieve schadevergoeding wordt gevorderd. Niet zelden zijn daarbij externe financiers betrokken die bij een toewijzend vonnis een percentage van de schadevergoeding opstrijken en die, al dan niet op de achtergrond, soms ook worden bijgestaan door Amerikaanse advocaten. Naast de regels voor de Nederlandse advocatuur biedt ook de WAMCA echter een aantal waarborgen voor al te bonte belangenbehartiging, onder meer via het waarborgvereiste, waaronder in het bijzonder het representativiteitsvereiste, alsmede via het gelijksoortigheidsvereiste. Met name dit laatste vereiste lijkt echter een serieuze hobbel te vormen voor het vorderen van collectieve vergoeding van personenschades. Het is dan ook nog maar de vraag in hoeverre de nieuwe mogelijkheden onder de WAMCA en de daarmee gepaard gaande aantrekkingskracht op buitenlandse investeerders en ‘American style’-advocaten, binnen de letselschadebranche zullen leiden tot een hausse aan collectieve acties.
dicht
Voetnoten
- De WAMCA bouwt voort op de oude regeling van de WCAM (art. 3:305a oud). De wijzigingen en aanvullingen in de WAMCA ten opzichte van de WCAM zijn deels gebaseerd op de Claimcode 2019 (Wolters Kluwer, 18 mei 2019), een governancecode voor stichtingen en verenigingen die als doel hebben te komen tot collectief schadeverhaal.
- In verschillende artikelen is de WAMCA overigens al wel besproken in verband met personenschade; zie bijvoorbeeld: Oving, A.A.L., ‘De WAMCA onder de loep genomen’, TVP 2020, nr. 1; Verheij, A., ‘De Wet afwikkeling massaschade in collectieve actie en de begroting van personenschade’, VR 2020/11; Barbiers, D.L., ‘Vaststelling van immateriële schadevergoeding voor aardbevingsslachtoffers: collectief of individueel?’, AV&S 2022/13.
- Omwille van de duidelijkheid is ervoor gekozen niet eerst nog de WCAM te behandelen en in te gaan op de wijzigingen die ten opzichte van de WCAM in de WAMCA zijn aangebracht, maar om de WAMCA-procedure puntsgewijs en min of meer chronologisch weer te geven. Ter voorkoming van een lange lijst met voetnoten is voorts niet voor ieder punt verwezen naar de bijbehorende wetsartikelen, maar verwijs ik op deze plaats in algemene zin naar art. 3:305a BW jo. art. 1018b t/m 1018m Rv.
- Zie bijvoorbeeld: Monchy, M.V.E.E. de & Kluwen, T.D.A., ‘De WAMCA leeft! In vogelvlucht door twee jaar rechtspraak’, MvV 2022/3.
- Gezien de zeer forse belangen die voor gedaagde partijen doorgaans zijn gemoeid met collectieve acties op basis van de WAMCA, is deze minimale termijn in de praktijk alleen daarom al overigens niet erg realistisch.
- Zie: https://www.rechtspraak.nl/Registers/centraal-register-voor-collectieve-vorderingen.
- Onder omstandigheden kan de rechtbank besluiten dat ook voor deze personen een opt-out bestaat, in plaats van een opt-in.
- Art. 3:305a lid 2, aanhef BW.
- Kamerstukken II 2016/2017, 34 608, nr. 3, p. 19.
- Rechtbank Den Haag 23 november 2021, ECLI:NL:RBDHA:2021:12811.
- Rechtbank Amsterdam 29 december 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:7647.
- Art. 3:305a lid 1 BW.
- Ook onder de WCAM bestond reeds het vereiste van gelijksoortige belangen.
- Art. 1018c lid 5 sub b Rv.
- HR 23 december 2005, ECLI:NL:HR:2005:AU3713 (Safe Haven); HR 27 november 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH2162 (VEB/World Online); HR 27 november 2015, ECLI:NL:HR:2015:3399 (Ponzi); Rechtbank Amsterdam 24 juli 2019, ECLI:NL:RBAMS:2019:5392 (KNMT/BUMA).
- HR 13 oktober 2006, ECLI:NL:HR:2006:AW2077. Vgl. HR 13 oktober 2006, ECLI:NL:HR:2006:AW2082 en HR 13 oktober 2006, ECLI:NL:HR:2006:AW2080 (Vie d’Or); Rechtbank Amsterdam 9 december 2020, ECLI:NL:RBAMS:2020:6122 (Elco Foundation/Rabobank).
- Zie de conclusie van de procureur-generaal van 17 september 2021, ECLI:NL:PHR:2021:834 (Trafigura c.s./Stichting Victimes des Déchets Toxiques de Côte d’Ivoire), r.o. 5.14. Zie ook: Rechtbank Den Haag 9 februari 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:1747; Rb. Amsterdam 28 oktober 2020, ECLI:NL:RBAMS:2020:5271.
- Verschillende stichtingen (Stichting Emission Claim; Stichting Car Claim; Stichting Diesel Emissions Justice; Stichting Massaschade & Consument; Stichting Aequitas Belangenbehartiging) hebben onder de WAMCA collectieve schadevergoedingsacties ingesteld tegen verschillende autoproducenten (Stellantis N.V.; Peugeot Nederland N.V.; Citroën Nederland B.V.; Opel Nederland B.V.; General Motors LLC; Fiat Chrysler Automobiles N.V.; Daimler A.G.).
- Zie hierover bijvoorbeeld Hartlief, T., ‘Massaschade en de regelende rechter’, NJB 2017/2138, afl. 40; Verheij, A., ‘De Wet afwikkeling massaschade in collectieve actie en de begroting van personenschade’, VR 2020/11.
- HR 21 februari 2020, ECLI:NL:HR:2020:315.
- Denk bijvoorbeeld aan het instorten van een tribune wegens fouten in de constructie.
- HR 19 juli 2019, ECLI:NL:HR:2019:1278, antwoord op vraag 9 (Prejudiciële vragen Groningse aardbevingsschade); zie over het spanningsveld tussen collectieve en individuele afwikkeling van schade ook: Verheij, A., ‘De Wet afwikkeling massaschade in collectieve actie en de begroting van personenschade’, VR 2020/11; Barbiers, D.L., ‘Vaststelling van immateriële schadevergoeding voor aardbevingsslachtoffers: collectief of individueel?’, AV&S 2022/13.
- Vermeulen, S., ‘Nederland is een claimparadijs geworden voor buitenlandse investeerders’, NRC, 16 februari 2022.
- Pols, M., ‘Toestroom Amerikaanse claimadvocaten leidt tot groeiend ongemak’, FD, 29 april 2022.
- De gesignaleerde aantrekkelijke financieringsmogelijkheden hangen uiteraard samen met de potentieel enorme (totaal)bedragen tot betaling waarvan gedaagde partijen kunnen worden veroordeeld, zeker wanneer de groep van personen waarvoor wordt opgetreden groot is.
- Pols, M. en Piersma, J., ‘Massaclaims zijn een schitterend instrument om de kleine man zijn recht te laten halen’, FD, 29 april 2022; Commentaar, ‘Kritiek op massaclaims komt te vroeg’, FD, 1 mei 2022.
- Zie uitgebreid over litigation funding: Schonewille, W.M., ‘Over litigation funding: relevante praktische en juridische aspecten’, TOP 2019/6; zie ook: Krans, A. van der, ‘Van WCAM naar WAMCA: class actions in Nederland?’, O&F 2019 (27) 3.
- Zie voor deze waarborgvereisten met name art. 3:305a lid 2 BW.
- Rechtbank Rotterdam 29 januari 2020, ECLI:NL:RBROT:2020:614; in deze zaak was overigens nog de WCAM van toepassing, maar op het punt van d.
- Gerechtshof Den Haag 4 februari 2020, ECLI:NL:GHDHA:2020:102.
- Eind juni 2022.
- https://www.claimshare.com/nl#affairs.
- https://siliconenzaak.nl/.
- De auteur van dit artikel is aan de zijde van de producent betrokken bij de verdediging in deze kwestie.
door Jørgen Simons
| advocaat bij Leijnse Artz
Jørgen Simons, advocaat bij Leijnse Artz, schreef voor het PPS-Bulletin een artikel over de afwikkeling van massaschades in collectieve actie. Hieronder volgt een samenvatting van dit artikel, met tot slot een link naar de volledige versie.
Kennisdeling
De afwikkeling
van massaschades
in collectieve actie:
Amerikaanse toestanden
in het personen-schaderecht?
door Jørgen Simons
| advocaat bij Leijnse Artz
Kennisdeling
Voorop bij dit alles staat dat het verbod op resultaatgerelateerde beloning voor advocaten in dergelijke zaken van kracht blijft. Daarnaast mogen bestuurders van belangenorganisaties geen winstoogmerk hebben dat via de belangenorganisatie wordt gerealiseerd.
Het is echter inherent aan personenschades dat het opgelopen letsel strikt persoonlijk is en dat de daaruit voortvloeiende schade, evenals het causale verband met
de gestelde onrechtmatigheid, enkel op individueel niveau kan worden vastgesteld.
Een van de waarborgvereisten waaraan een belangenorganisatie onder de WAMCA moet voldoen bestaat eruit dat de organisatie voldoende representatief dient te zijn voor de groep van personen waarvoor zij zegt op te treden, gelet op de achterban en de omvang van de vertegenwoordigende vorderingen.
- eerst uitspraak te doen over aansprakelijkheid en, indien aansprakelijkheid is vastgesteld, nog een termijn te stellen voor partijen om tot een schikking te komen, waaronder bijvoorbeeld de mogelijkheid voor partijen op elkaars voorstellen te reageren of deskundigenbewijs in te winnen, of
- indien aansprakelijkheid is vastgesteld, ook uitspraak te doen over schadevergoeding.
- er een mogelijkheid tot opt-out bestaat voor alle personen die woonachtig zijn in Nederland en behoren tot de groep(en) zoals gedefinieerd door de rechter, maar die niet willen deelnemen aan de collectieve actie;
- er een mogelijkheid tot opt-in bestaat voor alle personen die vallen onder de groep(en) zoals gedefinieerd door de rechtbank, maar die woonachtig zijn buiten Nederland en die ook willen deelnemen aan de collectieve actie.7
- de ontvankelijkheid van elk van de belangenorganisaties die namens een groep personen een dagvaarding heeft laten betekenen, aangebracht en geregistreerd;
- de belangenorganisatie die zal worden aangesteld als Exclusieve Belangenbehartiger;
- de precieze inhoud van de collectieve vordering, alsmede voor welke nauw afgebakende groep van personen de Exclusieve Belangenbehartiger de belangen in deze collectieve vordering(en) behartigt;
terug
Inleiding
Al geruime tijd kent Nederland een wettelijke regeling voor de collectieve afwikkeling van massaschades. Tot enige jaren geleden was dit de Wet Collectieve Afwikkeling Massaschade (WCAM). Via de WCAM kon namens een groep personen bijvoorbeeld een verklaring voor recht worden gevorderd dat de aangesproken partij aansprakelijk is. De WCAM voorzag echter niet tevens in de mogelijkheid tot het vorderen van collectieve schadevergoeding. Met de inwerkingtreding van de Wet Afwikkeling Massaschade in Collectieve Actie (WAMCA) op 1 januari 2020 is hierin verandering gekomen. De WAMCA heeft namelijk mede tot doel het voor een vereniging of stichting mogelijk te maken om bij de rechter in één procedure collectief schadevergoeding te vorderen voor een groep benadeelden. Er valt veel over de WAMCA te vertellen. In dit artikel beperk ik mij tot het schetsen van het wettelijk kader en tot bespreking van enkele belangrijke aspecten van de WAMCA, waarbij ook de vraag aan de orde komt in hoeverre de wet geschikt is voor het vorderen van personenschades.
Wettelijk kader
De WAMCA is gecodificeerd in art. 3:305a BW en de artikelen 1018b t/m 1018m Rv.1 Aangezien deze relatief nieuwe wet binnen de personenschadebranche wellicht nog niet zo op het netvlies staat,2 geef ik hierna puntsgewijs een overzicht alvorens nader in te gaan op een aantal specifieke aspecten.3 De WAMCA houdt grofweg het volgende in, waarbij twee fasen worden onderscheiden.4
Eerste fase (ontvankelijkheidsfase)
- Een of meer stichtingen of verenigingen (hierna: belangenorganisaties) met volledige rechtsbevoegdheid kunnen een rechtsvordering instellen die strekt tot bescherming van gelijksoortige belangen van andere personen, voor zover zij deze belangen ingevolge hun statuten behartigen en deze belangen voldoende zijn gewaarborgd. Naast vaststelling van aansprakelijkheid kan daarbij ook vergoeding van schade worden gevorderd.
- Deze belangenorganisaties moeten op grond van de WAMCA aan een aanzienlijk aantal eisen voldoen om ontvankelijk te worden verklaard. Onderdeel van dit waarborgvereiste is dat belangenorganisaties, gelet op hun achterban en de omvang van de vertegenwoordigende vorderingen, voldoende representatief moeten zijn. Verder dienen belangenorganisaties bijvoorbeeld te beschikken over een toezichthoudend orgaan, over passende en doeltreffende mechanismen om de achterban inspraak te geven op de besluitvorming, over voldoende financiële middelen om op voldoende onafhankelijke wijze de procedure te voeren, over een algemeen toegankelijke website met daarop bepaalde voorgeschreven informatie, alsmede over voldoende ervaring en deskundigheid ten aanzien van het instellen van de vordering en het voeren van de procedure. Ook mogen de bestuurders van de belangenorganisatie en hun eventuele opvolgers geen winstoogmerk hebben dat via de belangenorganisatie gerealiseerd wordt.
- Een belangenorganisatie moet de wederpartij altijd eerst de mogelijkheid bieden tot een minnelijke regeling te komen; hiervoor geldt een minimale termijn van 2 weken.5
- Indien geen schikking wordt bereikt, kan de belangenorganisatie na het verstrijken van deze termijn een dagvaarding aan de wederpartij betekenen; die dagvaarding moet vervolgens binnen 2 dagen na betekening worden aangebracht bij de bevoegde rechtbank en worden ingeschreven in het centraal register voor collectieve vorderingen (hierna: WAMCA-register).6
- Vanaf dat moment start een periode van 3 maanden waarbinnen andere belangenorganisaties ten aanzien van dezelfde schadeveroorzakende gebeurtenis de tijd hebben ook namens een groep personen een dagvaarding te laten betekenen, aan te brengen en te registreren.
- Onder omstandigheden kan de rechter deze termijn verlengen met maximaal 3 maanden.
- Na het verstrijken van deze termijn krijgt de gedaagde partij de gelegenheid een conclusie van antwoord in te dienen; de gedaagde partij kan daarbij eerst formeel verweer voeren, onder meer op specifieke WAMCA-aspecten. Zij krijgt daarvoor in beginsel 6 weken de tijd.
- Vervolgens zal de rechtbank, eventueel na partijen gehoord te hebben, een tussenvonnis wijzen waarin wordt beslist over:
- Een collectieve vordering op grond van de WAMCA wordt slechts inhoudelijk behandeld indien en nadat ten minste één belangenorganisatie voldoet aan de hierboven (deels) genoemde ontvankelijkheidscriteria en er, in geval van meerdere belangenorganisaties, een Exclusieve Belangenbehartiger is benoemd.
- Daarnaast wordt een collectieve vordering slechts inhoudelijk behandeld indien en nadat aannemelijk is gemaakt dat het instellen van een collectieve vordering efficiënter en effectiever is dan het instellen van individuele vorderingen, en niet summierlijk van de ondeugdelijkheid van de collectieve vordering blijkt op het moment van aanhangig worden van het geding.
- Indien wel summierlijk van de ondeugdelijkheid van de vordering is gebleken kan de rechter, voor zover dat niet onbillijk is, overigens besluiten de in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de proceskosten tot maximaal vijfmaal het geldende liquidatietarief.
- De eiser die als Exclusieve Belangenbehartiger wordt aangewezen, treedt vanaf dat moment in de procedure op voor de belangen van alle personen in de hierboven bedoelde nauw omschreven groep en als vertegenwoordiger van de niet als Exclusieve Belangenbehartiger aangewezen belangenorganisaties.
- De niet als Exclusieve Belangenbehartiger aangewezen belangenorganisaties blijven wel partij in de procedure; de Exclusieve Belangenbehartiger verricht de proceshandelingen, maar de rechter kan bepalen dat ook niet aangewezen belangenorganisaties proceshandelingen mogen verrichten.
- Bovengenoemd tussenvonnis wordt openbaar gemaakt en opgenomen in het WAMCA-register, waarna een termijn van minimaal 1 maand gaat lopen (werkelijke duur te bepalen door de rechtbank), waarin:
- Na het verstrijken van deze opt-out periode (alsmede de genoemde opt-in periode) krijgen partijen een door de rechter te bepalen termijn om tot een schikking te komen.
- Indien binnen deze termijn een schikking wordt getroffen, dient deze schikking door de rechter te worden goedgekeurd alvorens partijen tot nadere actie kunnen overgaan; tevens gaat in dat geval een tweede opt-out periode lopen, waarvan de duur wederom wordt bepaald door de rechter; gedurende deze periode kunnen personen die het niet eens zijn met de schikking ervoor kiezen geen deel uit te maken van die collectieve schikking.
Tweede fase (inhoudelijke fase)
- Als er geen schikking wordt bereikt, gaat de procedure verder en wordt de zaak inhoudelijk behandeld. Eisers krijgen in dat geval eerst de gelegenheid hun vordering aan te vullen. De gedaagde krijgt vervolgens de gelegenheid materiële verweren te voeren of aan te vullen. Daarvoor krijgt de gedaagde in beginsel 6 weken.
- Na partijen in de rechtbank te hebben gehoord en zo nodig te hebben voorzien in andere procedurele aspecten, zoals het vragen aan één of meer partijen om aanvullend bewijs van bepaalde verklaringen te overleggen, of na het horen van getuigen, doet de rechtbank uitspraak; de rechter kan er daarbij voor kiezen:
- De rechter stelt de schadevergoeding voor verschillende groepen personen waar mogelijk in categorieën vast en heeft een zekere mate van vrijheid om abstracte schadevergoedingen toe te kennen.
- In geval van een veroordelend vonnis waarbij een collectieve schadevergoeding wordt vastgesteld kan de rechter, voor zover nodig en niet onbillijk, een kostenveroordeling uitspreken die afwijkt van het liquidatietarief en waarbij de in het ongelijk gestelde partij wordt veroordeeld in de redelijke en evenredige proceskosten die de in het gelijkgestelde partij heeft gemaakt.
- Dit vonnis zal eveneens openbaar gemaakt worden en worden opgenomen in het WAMCA-register, waarna een nieuwe opt-out periode van minimaal 6 maanden begint te lopen; deze mogelijkheid tot opt-out geldt echter alleen voor zogenaamde ‘late plaintiffs’, d.w.z. eisers die tijdens de eerste opt-out periode nog niet (voldoende) bekend waren met hun (mogelijke) schade.
- De aansprakelijke partij dient vervolgens afdoende maatregelen te treffen om, conform het oordeel van de rechter, tot afwikkeling van de schadevergoeding te komen.
- Tegen deze uitspraak staat beroep open binnen de reguliere termijn van drie maanden na de dag waarop de uitspraak is gedaan.
Het representativiteitsvereiste
Een van de waarborgvereisten waaraan een belangenorganisatie onder de WAMCA moet voldoen bestaat eruit dat de organisatie voldoende representatief dient te zijn voor de groep van personen waarvoor zij zegt op te treden, gelet op de achterban en de omvang van de vertegenwoordigende vorderingen.8 In de eerste plaats is daartoe vereist dat die groep van personen nauwkeurig wordt omschreven. Daarnaast moet de belangenorganisatie kunnen laten zien dat zij voor een voldoende groot deel van deze groep personen optreedt. Volgens de memorie van toelichting voorkomt deze eis dat een stichting of vereniging een rechtsvordering kan instellen zonder de vereiste ondersteuning van een achterban. Niet iedere willekeurige organisatie kan zich opwerpen als verdediger van de belangen van gedupeerden. Op voorhand moet duidelijk zijn dat zij kwantitatief gezien voor een voldoende groot deel van de groep getroffen gedupeerden opkomt. Wat genoeg is, verschilt per geval en kan alleen worden bepaald in relatie tot het totaal aantal gedupeerden. Dit kan bijvoorbeeld worden getoetst op basis van de bij een vereniging aangesloten leden of door middel van het aantal gedupeerden dat zich actief voor de vordering heeft aangemeld.9
Een evident voorbeeld van hoe het niet moet betreft een kort geding over coronamaatregelen, waarbij in de dagvaarding niets was opgenomen over de ontvankelijkheidseisen van artikel 3:305a BW. Een dag voorafgaand aan de zitting werden 23 handtekeningen overgelegd van personen die stelden de doelstellingen van de belangenorganisatie te onderschrijven en het gevorderde in de procedure te steunen. Ter zitting werd toegelicht dat de achterban uit nog meer mensen bestond en dat het zou gaan om 50 tot 100 personen die een van de eisers persoonlijk kende, althans kennissen van kennissen waren. Mocht dat aantal juist zijn, dan zou het gaan om een dermate klein aantal personen dat geen sprake was van representativiteit zoals bedoeld in artikel 3:305a lid 2 BW, aldus de voorzieningenrechter. Dit gold des te meer omdat het geen homogene groep personen betrof (de groep bestond uit zowel gevaccineerden als niet-gevaccineerden, alsook personen die zich om medische redenen niet konden laten vaccineren). Daarmee was onduidelijk of hun belangen gemeenschappelijk waren en of die werden beschermd door de vordering. Overigens was ook onvoldoende gebleken hoe de vordering zich verhield tot de statutaire doelstelling.10
Maar ook op het oog professionelere belangenorganisaties doen er goed aan voldoende aandacht te besteden aan het representativiteitsvereiste, zoals bijvoorbeeld blijkt uit een zaak van The Privacy Collective (TPC) tegen softwarebedrijven Oracle en Salesforce waarin op grond van de WAMCA in totaal € 11 miljard werd gevorderd wegens schending van de privacy van 10 miljoen Nederlandse internetgebruikers. Volgens de rechtbank moest TPC feitelijk onderbouwen hoeveel gedupeerden de actie daadwerkelijk ondersteunden en wat dus de omvang was van de vordering. Op TPC’s website konden bezoekers een steunknop aanklikken, hetgeen 75.000 keer was gebeurd. Dit was naar het oordeel van de rechtbank echter niet voldoende:
“Het enkel klikken op de steunknop betekent nog niet dat daarmee een steunbetuiging is verkregen zoals is beoogd met het representativiteitsvereiste. Informatie over de aard en de inzet van de procedure ontbreekt in het scherm. Hierin staat niet vermeld tegen welke partijen de actie is gericht. Oracle en Salesforce worden niet genoemd. Evenmin volgt hieruit dat een persoon door het aanklikken van de steunknop zich als gedupeerde aanmeldt voor deze collectieve actie of zal worden gerekend tot de achterban voor wie TPC in deze procedure opkomt. Een omschrijving van de gedupeerden voor wie TPC opkomt, ontbreekt. De conclusie van TPC dat meer dan 75.000 personen uit haar achterban hun steun kenbaar hebben gemaakt door te klikken op de steunknop, kan dan ook niet worden gevolgd. Gelet op de summiere informatie die bij de knop wordt gegeven, is niet kenbaar waarvoor de steun wordt gegeven. Hooguit kan worden gezegd dat degene die op de steunknop heeft geklikt zich kan vinden in de tekst die in het scherm staat. Dit wordt niet anders doordat TPC, zoals zij stelt, elders op haar website en via andere kanalen, zoals in nieuwsbrieven en op congressen, informatie verstrekt over deze procedure. TPC heeft niet inzichtelijk gemaakt dat de likers op basis van die informatie steun hebben gegeven aan deze actie. Daartoe volstaat niet de stelling dat bezoekers moeite hebben gedaan door naar de website te gaan. De omvang van de vertegenwoordigde vorderingen is door de wijze waarop TPC steunbetuigingen heeft vergaard aldus niet inzichtelijk geworden.”
Daar kwam bij, aldus de rechtbank, dat TPC niet beschikte over de gegevens van degenen die op de steunknop hadden geklikt. Er kon derhalve niet worden vastgesteld of zij behoorden tot de groepen die TPC vertegenwoordigde, dat wil zeggen: of hun privacy door Oracle en Salesforce was geschonden. Er kon dus ook niet worden geoordeeld of TPC beschikte over de steun van een relevante achterban. Verder had dit tot gevolg dat TPC niet kon communiceren met haar achterban, en dus ook niet voldeed aan artikel 3:305a lid 2 sub b BW.11
Deze voorbeelden laten zien dat belangenorganisaties serieus werk moeten maken van het representativiteitsvereiste.
Het gelijksoortigheidsvereiste
Veel lastiger lijkt het voor belangenorganisaties bij collectieve vorderingen van personenschades om te voldoen aan het gelijksoortigheidsvereiste uit de WAMCA. Dat vereiste houdt in dat enkel een rechtsvordering kan worden ingesteld die strekt tot bescherming van gelijksoortige belangen van andere personen.12 De hierover reeds bestaande jurisprudentie onder de WCAM is in de WAMCA deels gecodificeerd.13 Inhoudelijke behandeling van de zaak vindt slechts plaats nadat de rechter heeft beslist dat de eiser voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het voeren van een collectieve vordering efficiënter en effectiever is dan het instellen van een individuele vordering. Hiervan is slechts sprake als (i) de te beantwoorden feitelijke en rechtsvragen in voldoende mate gemeenschappelijk zijn, (ii) het aantal personen tot bescherming van wier belangen de vordering strekt voldoende is en, indien de vordering strekt tot schadevergoeding, (iii) deze personen alleen dan wel gezamenlijk een voldoende groot financieel belang hebben.14
Onder de WAMCA bestaat hierover nog relatief weinig jurisprudentie. Uit de beschikbare jurisprudentie die hierover tot stand is gekomen onder de WCAM blijkt echter dat rechters regelmatig oordelen dat vorderingen tot verklaringen voor recht over onrechtmatigheid (of non-conformiteit) in voldoende mate strekken tot bescherming van gelijksoortige belangen, omdat individuele omstandigheden daarbij geen rol spelen. Aan dat oordeel wordt soms nadrukkelijk toegevoegd dat vragen over schade of causaal verband nog niet aan de orde zijn, maar dat die vragen zo nodig in individuele vervolgprocedures aan de orde kunnen komen.15 In het enkele geval waarin een vordering in wezen een vaststelling van de schadevergoedingsverplichting jegens iedere gedupeerde inhield, wordt echter geoordeeld dat er geen sprake is van gelijksoortige belangen.16
Kort gezegd gaat het er derhalve om dat de collectieve vorderingen kunnen worden beoordeeld zonder dat de bijzonderheden van individuele gevallen daarbij hoeven te worden betrokken. Daarbij is overigens niet nodig dat de belangen die aan de orde zijn, naar inhoud en omvang precies gelijk zijn. Voldoende is dat deze belangen zich lenen voor bundeling.17 Onder de WAMCA is dit niet alleen van belang voor de vaststelling van onrechtmatig handelen of non-conformiteit, maar met name ook voor vorderingen waarin tevens collectief schadevergoeding wordt gevorderd en waarin derhalve ook het causale verband daarvan met de gestelde onrechtmatigheid dient te worden vastgesteld.
Vanwege de mogelijkheid tot het vaststellen van schadevergoeding voor verschillende groepen personen in categorieën en het feit dat rechters daarbij enige mate van vrijheid hebben om abstracte schadevergoedingen toe te kennen, zijn er uiteraard legio situaties denkbaar waarbij toewijzing van een collectieve schadevergoeding goed mogelijk lijkt. Een voorbeeld daarvan betreft de in het WAMCA-register opgenomen zaken tegen verschillende autoproducenten met betrekking tot de zogenoemde ‘sjoemelsoftware’ bij dieselvoertuigen.18 Niet alleen de gestelde onrechtmatigheid van het handelen van deze producenten lijkt te kunnen worden beoordeeld zonder daarbij de omstandigheden van individuele benadeelden te betrekken, maar ook de vaststelling in categorieën van de door deze individuele benadeelden geleden schade en het causaal verband daarvan met de gestelde onrechtmatigheid lijkt op die manier niet op voorhand onmogelijk.
Heel anders ligt dit bij collectieve vordering van personenschades. Hoewel de WAMCA het de rechter, zoals gezegd, toestaat om de schadevergoeding voor verschillende groepen personen waar mogelijk in categorieën vast te stellen en de rechter derhalve een zekere mate van vrijheid heeft om abstracte schadevergoedingen toe te kennen, is het uitgangspunt naar Nederlands recht dat schade concreet wordt begroot en volledig dient te worden vergoed.19 De Hoge Raad oordeelde daaromtrent relatief recent nog als volgt:20
“3.1.1 Als uitgangspunt voor de berekening van de omvang van een wettelijke verplichting tot schadevergoeding dient dat de benadeelde zoveel mogelijk in de toestand moet worden gebracht waarin hij zou hebben verkeerd indien de schadeveroorzakende gebeurtenis zou zijn uitgebleven. Hieruit volgt dat de schade in beginsel moet worden berekend met inachtneming van alle omstandigheden van het concrete geval. Op praktische gronden en om redenen van billijkheid, kan in bijzondere gevallen van een of meer omstandigheden van het geval worden geabstraheerd.”
Afhankelijk van de oorzaak van het ‘collectieve letsel’ kan de aansprakelijkheidsvraag, net als onder de WCAM, onder omstandigheden best onafhankelijk van de individuele omstandigheden worden vastgesteld.21 Het is echter inherent aan personenschades dat het opgelopen letsel strikt persoonlijk is, en dat de daaruit voortvloeiende schade alsmede het causale verband daarvan met de gestelde onrechtmatigheid enkel op individueel niveau kunnen worden vastgesteld. Het collectief vaststellen van personenschades strookt daarom niet met het uitgangspunt van concrete en op de omstandigheden van het individuele geval afgestemde schadevergoeding. Zoals volgt uit de perikelen rondom de Groningse aardbevingsschade, geldt dit uitgangspunt eens temeer voor de vaststelling van immateriële schadevergoedingen wegens geestelijk letsel. In antwoord op prejudiciële vragen stelt de Hoge Raad daaromtrent onder andere dat de omvang van een verplichting tot vergoeding van schade die bestaat in een aantasting in de persoon op andere wijze, zich niet ‘min of meer forfaitair’ laat vaststellen.22
Procesfinanciering en ‘no cure no pay’
Zowel binnen als buiten Nederland is deze wijziging in ons collectieve schadevergoedingsrecht niet onopgemerkt gebleven. Begin 2022 zijn hierover ook in de media de nodige berichten verschenen, met koppen als ‘Nederland is een claimparadijs geworden voor buitenlandse investeerders’23 en ‘Toestroom Amerikaanse claimadvocaten leidt tot ongemak’.24 Hierin worden zorgen geuit over de aantrekkelijke mogelijkheden tot financiering van dergelijke procedures door buitenlandse investeerders, de bemoeienis daarmee van buitenlandse advocaten en de overbelasting van het Nederlandse rechtssysteem die daarmee gemoeid kan gaan.25 In reactie daarop is onder meer gesteld dat financiering van collectieve acties door derden (ook wel ‘Third Party Litigation Funding’ genoemd) vaak noodzakelijk is vanwege de zeer aanzienlijke kosten die potentieel aan het voeren van een dergelijke procedure verbonden zijn.26 Vooral wanneer de individuele schadebedragen relatief bescheiden zijn terwijl er wel sprake is van veel getroffenen, biedt procesfinanciering mogelijkheden tot procederen waar dat anders veel moeilijker zou zijn.27
Voorop bij dit alles staat dat het verbod op resultaatgerelateerde beloning voor advocaten in dergelijke zaken gewoon van kracht blijft. Daarnaast mogen bestuurders van belangenorganisaties, zoals gezegd, geen winstoogmerk hebben dat via de belangenorganisatie wordt gerealiseerd. Dat laat echter onverlet dat procesfinanciers hierover wel afspraken mogen maken. In de praktijk bedingen financiers dan ook regelmatig resultaatgerichte beloningen, bijvoorbeeld in de vorm van een percentage van de totale toegewezen schade. Uit de beschikbare jurisprudentie hierover, die overigens vaak nog is gebaseerd op de WCAM in plaats van de WAMCA, blijkt dat dit geen probleem hoeft te zijn, zolang de belangen van de personen waarvoor de belangenorganisatie optreedt maar gewaarborgd zijn.28 Rechtbank Rotterdam oordeelde hierover bijvoorbeeld:29
“(…) Procedures als deze zijn echter langdurig en kostbaar en dienen op enigerlei wijze gefinancierd te worden. Een van de wijzen om in financiering te voorzien is het gebruikmaken van een externe procesfinancier, die tegen vergoeding het risico van verlies loopt. Als die vergoeding marktconform is en voldoende zeker is gesteld dat de procesfinancier geen zeggenschap heeft over inhoudelijke beslissingen van de Stichting behoeft daartegen, vanuit voormeld gezichtspunt, in beginsel geen bezwaar te bestaan.”
Specifiek met betrekking tot afspraken op no cure no pay-basis en een percentage van de opbrengst als honorarium stelde Hof Den Haag in een andere zaak:30
“Voor zover [de verzekeraar] wil betogen dat de belangen onvoldoende zijn gewaarborgd (en er sprake is van een onzuiver commercieel motief) omdat ConsumentenClaim op no cure no pay basis opereert en bij recht op betaling de deelnemers 20% van het van [de verzekeraar] te ontvangen bedrag aan ConsumentenClaim moeten afdragen, volgt het hof [de verzekeraar] niet in dit betoog. Niet is gebleken dat deze vergoeding (buitensporig) hoog is.”
Het is allerminst ondenkbaar dat deze financiële aspecten de WAMCA ook interessant maken voor collectieve vorderingen van bepaalde vormen van personenschade. Ook daarin kan het bovendien om grote bedragen gaan. Op het moment van indiening van dit artikel bij de redactie31 was er nog geen zaak in het WAMCA-register ingeschreven waarin collectief personenschade wordt gevorderd. Wel was reeds algemeen bekend dat zowel ClaimShare32 als de Stichting Bureau Clara Wichmann33 een collectieve actie tot vordering van personenschade voorbereiden tegen een producent van siliconen borstimplantaten.34
Conclusie
Nog geen twee jaar na invoering heeft de WAMCA al geleid tot een aanzienlijk aantal nieuwe zaken waarbij collectieve schadevergoeding wordt gevorderd. Niet zelden zijn daarbij externe financiers betrokken die bij een toewijzend vonnis een percentage van de schadevergoeding opstrijken en die, al dan niet op de achtergrond, soms ook worden bijgestaan door Amerikaanse advocaten. Naast de regels voor de Nederlandse advocatuur biedt ook de WAMCA echter een aantal waarborgen voor al te bonte belangenbehartiging, onder meer via het waarborgvereiste, waaronder in het bijzonder het representativiteitsvereiste, alsmede via het gelijksoortigheidsvereiste. Met name dit laatste vereiste lijkt echter een serieuze hobbel te vormen voor het vorderen van collectieve vergoeding van personenschades. Het is dan ook nog maar de vraag in hoeverre de nieuwe mogelijkheden onder de WAMCA en de daarmee gepaard gaande aantrekkingskracht op buitenlandse investeerders en ‘American style’-advocaten, binnen de letselschadebranche zullen leiden tot een hausse aan collectieve acties.
- https://www.rechtspraak.nl/SiteCollection
Documents/aanbevelingen-rekenrente.pdf?msclkid=d4703947bfe511ec893abb7347786f5c - https://www.rijksoverheid.nl/documenten/
kamerstukken/2022/04/28/kamerbrief-over-rechtsherstel-en-overbruggingswetgeving-box-3 - ECLI:NL:HR:2022:444
- ECLI:NL:HR:1983:AW9439
dicht
Voetnoten