LSA
Symposion
2022

De grote lijnen in 25 jaar verjaringsrecht

Lodewijk Smeehuijzen 
| hoogleraar Privaatrecht aan de VU

“Ik heb het gevoel dat er over verjaring veel wordt geprocedeerd en dat er vooral in technische termen over wordt gepraat. In zekere zin is dat niet terecht, want verjaring heeft een duidelijke normatieve rechtvaardiging. Wie begrip voor die rechtvaardiging heeft, kan op een veel slimmere en zinvollere manier die verjaringsbepalingen interpreteren.”


Lodewijk Smeehuijzen 

naam 
| functie


Smeehuijzen stond eerst uitvoerig stil bij de ratio van verjaring. “Ik heb het gevoel dat er over verjaring veel wordt geprocedeerd en dat er vooral in technische termen over wordt gepraat. In zekere zin is dat niet terecht, want verjaring heeft een duidelijke normatieve rechtvaardiging. Wie begrip voor die rechtvaardiging heeft, kan op een veel slimmere en zinvollere manier die verjaringsbepalingen interpreteren.” Smeehuijzen toonde aan dat de ratio van verjaring tot eind jaren negentig in het algemeen belang werd gezocht, maar inmiddels in de individuele rechtsverhouding ligt.


Subjectieve en objectieve termijn

Zijn tweede punt betrof de subjectieve en de objectieve termijn van artikel 3:310 BW, waarin de verjaring van de vordering tot schadevergoeding aan de orde is. Hij behandelde de vragen over de subjectieve termijn die inmiddels door de Hoge Raad zijn beantwoord, maar voegde daar twee curieuze inconsistenties aan toe. Deze hebben te maken met de ‘opeisbaarheid’ van de vordering als vereiste voor het aanvangsmoment van de subjectieve termijn en het aanvangsmoment bij schadevergoeding wegens onrechtmatige strafrechtelijke vervolging. Ten aanzien van de objectieve twintigjaarstermijn behandelde Smeehuijzen het aan artikel 3:310 BW toegevoegde lid 5, waardoor schade door letsel of overlijden niet meer onder de objectieve termijn valt.














Asbestproblematiek

Ditzelfde lid 5 levert juist asbestslachtoffers, vanwege het overgangsregime, niets op, zo vervolgde Smeehuijzen. Het Instituut Asbestslachtoffers constateerde al dat door verjaring slechts een ‘hypothetische’ toegang tot de rechter bestaat en heeft de minister bij brief van 25 oktober 2021 verzocht de objectieve termijn voor asbest te schrappen. “Dat we het weer over asbest moeten hebben, vind ik heel erg”, aldus Smeehuijzen. “We zijn er al zo lang mee bezig. We moeten constateren dat het verjaringsrecht hierbij een bedenkelijke rol heeft gespeeld.”


Klachtplicht

Smeehuijzens laatste punt betrof de strijd tussen verjaring en de klachtplicht. Het gaat hierbij om artikel 6:89 BW. Het probleem daarbij is, dat de verjaringstermijn vijf jaar bedraagt en de klachttermijn veelal minder dan een jaar en niet snel meer dan twee jaar. Is de klachttermijn van toepassing, dan komt het verjaringsrecht er dus niet meer aan te pas. “Gelukkig heeft de Hoge Raad inmiddels bepaald dat de klachtplicht niet ziet op vorderingen uit onrechtmatige daad”, zo besloot Smeehuijzen. “En ik durf wel de stelling aan dat de Hoge Raad ook nooit gaat zeggen dat de klachtplicht van toepassing is op verkeersongevallen, medische fouten en beroepsaansprakelijkheid. Ik zie dat niet gebeuren.”

Prof. dr. Lodewijk Smeehuijzen, hoogleraar Privaatrecht aan de VU, besprak op het 
LSA Symposion de grote lijnen in 25 jaar verjaringsrecht. Hij ging onder meer in op 
de asbestproblematiek en de strijd tussen verjaring en de klachtplicht.

Actueel

De grote lijnen
in 25 jaar verjaringsrecht

LSA
Symposion
2022

Lodewijk Smeehuijzen 
| hoogleraar Privaatrecht aan de VU

“Ik heb het gevoel dat er over verjaring veel wordt geprocedeerd en dat er vooral in technische termen over wordt gepraat. 
In zekere zin is dat niet terecht, want verjaring heeft een duidelijke normatieve rechtvaardiging. 
Wie begrip voor die rechtvaardiging heeft, 
kan op een veel slimmere en zinvollere manier die verjaringsbepalingen interpreteren.”


Lodewijk Smeehuijzen 


Smeehuijzen stond eerst uitvoerig stil bij de ratio van verjaring. “Ik heb het gevoel dat er over verjaring veel wordt geprocedeerd en dat er vooral in technische termen over wordt gepraat. In zekere zin is dat niet terecht, want verjaring heeft een duidelijke normatieve rechtvaardiging. Wie begrip voor die rechtvaardiging heeft, kan op een veel slimmere en zinvollere manier die verjaringsbepalingen interpreteren.” Smeehuijzen toonde aan dat de ratio van verjaring tot eind jaren negentig in het algemeen belang werd gezocht, maar inmiddels in de individuele rechtsverhouding ligt.


Subjectieve en objectieve termijn

Zijn tweede punt betrof de subjectieve en de objectieve termijn van artikel 3:310 BW, waarin de verjaring van de vordering tot schadevergoeding aan de orde is. Hij behandelde de vragen over de subjectieve termijn die inmiddels door de Hoge Raad zijn beantwoord, maar voegde daar twee curieuze inconsistenties aan toe. Deze hebben te maken met de ‘opeisbaarheid’ van de vordering als vereiste voor het aanvangsmoment van de subjectieve termijn en het aanvangsmoment bij schadevergoeding wegens onrechtmatige strafrechtelijke vervolging. Ten aanzien van de objectieve twintigjaarstermijn behandelde Smeehuijzen het aan artikel 3:310 BW toegevoegde lid 5, waardoor schade door letsel of overlijden niet meer onder de objectieve termijn valt.


















Asbestproblematiek

Ditzelfde lid 5 levert juist asbestslachtoffers, vanwege het overgangsregime, niets op, zo vervolgde Smeehuijzen. Het Instituut Asbestslachtoffers constateerde al dat door verjaring slechts een ‘hypothetische’ toegang tot de rechter bestaat en heeft de minister bij brief van 25 oktober 2021 verzocht de objectieve termijn voor asbest te schrappen. “Dat we het weer over asbest moeten hebben, vind ik heel erg”, aldus Smeehuijzen. “We zijn er al zo lang mee bezig. We moeten constateren dat het verjaringsrecht hierbij een bedenkelijke rol heeft gespeeld.”


Klachtplicht

Smeehuijzens laatste punt betrof de strijd tussen verjaring en de klachtplicht. Het gaat hierbij om artikel 6:89 BW. Het probleem daarbij is, dat de verjaringstermijn vijf jaar bedraagt en de klachttermijn veelal minder dan een jaar en niet snel meer dan twee jaar. Is de klachttermijn van toepassing, dan komt het verjaringsrecht er dus niet meer aan te pas. “Gelukkig heeft de Hoge Raad inmiddels bepaald dat de klachtplicht niet ziet op vorderingen uit onrechtmatige daad”, zo besloot Smeehuijzen. “En ik durf wel de stelling aan dat de Hoge Raad ook nooit gaat zeggen dat de klachtplicht van toepassing is op verkeersongevallen, medische fouten en beroepsaansprakelijkheid. Ik zie dat niet gebeuren.”

Prof. dr. Lodewijk Smeehuijzen, hoogleraar Privaatrecht aan de VU, besprak op het LSA Symposion de grote lijnen in 25 jaar verjaringsrecht. Hij ging onder meer in op de asbestproblematiek en de strijd tussen verjaring en de klachtplicht.

Actueel