door drs. J.J.H. van Rossum FFP
| senior rekenkundig expert bij Sedgwick

Column
Net zoals in de jaren zeventig zijn deze extreme uitschieters op voorhand door niemand voorspeld.
Een dergelijke afwijking vormt in die zin ‘collateral damage’.
Maar inmiddels weten we maar al te goed
dat rendementen uit het verleden geen garantie
voor de toekomst zijn
terug
Column
Het voorspellen van de toekomst is een hachelijk avontuur. Met formules en statistieken wekken we soms de illusie grip op de zaak te hebben. De realiteit blijkt achteraf dikwijls toch anders te zijn.
Mogelijk dat u hier ervaring mee hebt als selecteur in een sollicitatieprocedure. U probeert zich een oordeel te vormen of de betreffende kandidaat zal passen in het team, hoe deze zal presteren en welke doorgroeimogelijkheden hij of zij heeft. Aan de hand van persoonlijkheidstests, assessments en het CV probeert u zich een beeld te vormen van de geschiktheid van de kandidaat. Voor het laatstgenoemde hulpmiddel, het CV, geldt het uitgangspunt dat het verleden (opleiding en ervaring) de toekomst zou kunnen voorspellen. Ook bij het voorspellen van aandelenkoersen grijpen we dikwijls terug op het verleden. In de prospectus van een beleggingsproduct is men tegenwoordig zelfs verplicht het historisch rendement te noemen. Maar inmiddels weten we maar al te goed dat rendementen uit het verleden geen garantie voor de toekomst zijn. Zowel deskundigen als amateurs hebben moeite met voorspellingen van de toekomst. Als het overigens wel zo eenvoudig zou zijn, zou ik waarschijnlijk nu deze column niet schrijven. Of misschien toch wel maar dan in elk geval op een of ander zonovergoten eiland. Maar dat terzijde.
Iedereen hanteert zo zijn eigen waarheid. Zo lees ik nu dat diegene die eerder de kredietcrisis juist had voorspeld, Michael Burry, onlangs zijn vermogen, zo’n anderhalf miljard, heeft ingezet op een aanstaande nieuwe kredietcrisis. Indien u in aandelen zit, kunt u wellicht deze voorspelling ter harte nemen. Voor wat het waard is.
Binnen de letselschade is het voorspellen van de toekomst ook een bijzonder heet hangijzer. Na de kapitalisatiedatum wordt gerekend met het rendement van het kapitaal en de indexatie van het salaris, de winst of de uitkering in kwestie. Daarnaast moet worden aangegeven, los van deze indexatie, welke inkomensontwikkeling zal plaatsvinden. Ook hier moet dus de toekomst worden voorspeld. Welke carrière lag in het vooruitzicht? Zou iemand inderdaad de veronderstelde promoties hebben gemaakt? Zou de eigen onderneming inderdaad succesvol zijn? Zeker wanneer iemand nog aan het begin van zijn loopbaan staat, bestaan er doorgaans hoge ambities en verwachtingen. In ondernemingsplannen ben ik dan ook nog nooit een scenario tegengekomen waarbij verondersteld wordt dat in de toekomst slechts een minimale winst zal worden gerealiseerd.
Tegelijkertijd heeft het verleden ons geleerd dat jaarlijkse uurtariefstijgingen voor deze ondernemer niet altijd vanzelfsprekend zijn. Dit is wellicht nu moeilijk voor te stellen, maar nog niet zo lang geleden hadden we een (bouw)crisis. Zelfstandigen in de bouw moesten hun tarieven naar beneden bijstellen, als ze al überhaupt aan het werk waren.
Dit brengt mij bij de rekenkundige achtergrond van het berekenen van de contante waarde. En dan met name het uitgangspunt van de indexatie van het inkomen. In de meest recente aanbevelingen door de Expertgroep Personenschade hanteert men een percentage van 2 procent. Dit percentage is direct afgeleid van het streefpercentage van de Europese Centrale Bank. Dit percentage van 2 procent wordt gebruikt als uitgangspunt voor de veronderstelde indexatie van salaris, winst en uitkering. Als we dit percentage afzetten tegen de gemiddelden uit het verleden, dan kunnen wij teruggrijpen op de cao-loonontwikkeling in de periode 1972 tot en met 2022. Hieruit volgt een gemiddelde van 3,44 procent. Dit gemiddelde is in hoge mate beïnvloed door de oliecrisis aan het begin van deze periode. Zo bedroeg de algemene cao-loonontwikkeling in 1972 13,1 procent, in 1973 14,8 procent en in 1974 15,5 procent. Het gemiddelde over de periode vanaf 1982 bedraagt 2,19 procent. Indien we vervolgens het startjaar telkens tien jaar opschuiven, volgt hieruit een gemiddelde van respectievelijk 2,19, 2,22, 1,91 en 1,94 procent. Het gemiddelde over de jaren 2012-2022 is dus 1,94 procent. Duidelijk is dat de indexatie over de hele periode door de extreme percentages van 1972, 1973 en 1974 in hoge mate afwijkt van de gemiddelden over de overige perioden. De overige gemiddelden liggen wel duidelijk op een lijn met de gehanteerde 2 procent als inflatiecomponent. Ook vinden wij op de website van het CBS de koopkrachtontwikkeling van zelfstandigen over de jaren 2012-2022. Dit gemiddelde blijkt 1,8 procent te zijn. Ook deze koopkrachtontwikkeling ligt dus duidelijk in lijn met het gehanteerde percentage van 2 procent. Dat wil overigens niet zeggen dat 2022 en 2023 niet op een veel hogere indexatie zullen uitkomen. Net zoals in de jaren zeventig zijn deze extreme uitschieters op voorhand door niemand voorspeld. Een dergelijke afwijking vormt in die zin ‘collateral damage’. In dit geval ligt deze schade bij het letselschadeslachtoffer, in de situatie zonder ongeval zou zijn salaris of winst immers (mogelijk) met een hoger percentage zijn geïndexeerd dan waarmee is gerekend bij het contant maken van de schade. Vanzelfsprekend ligt deze schade soms ook bij de andere partij. Deze heeft achteraf te veel uitbetaald wanneer blijkt dat de feitelijke indexatie lager is dan waarmee gerekend.
Zolang de schade in één bedrag wordt afgewikkeld, blijft het risico bestaan dat er (achteraf bezien) te veel of te weinig is betaald. Nog niet zo lang geleden werd afgewikkeld tegen een rendement van 6 procent en een inflatie van 3 procent. Met de wijsheid van nu kan worden gesteld dat de contante waarde op basis van onjuiste aannames is berekend en mogelijk te laag is. Voor de mensen waarbij is afgewikkeld op basis van de percentages uit de eerste aanbeveling kan met de huidige rente echter worden gesteld dat dit rendement te laag lag. Ook voor de fiscale schade is er inmiddels voortschrijdend inzicht. Na het ‘kerstarrest’ is duidelijk geworden dat de fiscale schade in de toekomst op een andere manier zal worden berekend. Voor de mensen die hiervóór hebben afgewikkeld, is nog gerekend met een verondersteld rendement oplopend tot ruim 5,5 procent. Ofwel, het is zeer waarschijnlijk dat deze fiscale schade te hoog is ingeschaald. Een andere ontwikkeling is, zoals eerder aangegeven, de huidige extreem hoge inflatie. Wanneer eerder is uitgegaan van een inflatie van 2 procent, kan het zo zijn dat de cao van de belanghebbende voorzag in een fors hogere indexatie van het inkomen. Maar mogelijk was deze indexatie helemaal niet aan de orde, omdat de cao (nog) niet voorziet in een dermate hoge indexatie, of dat er überhaupt geen cao van toepassing was voor de belanghebbende. Tegelijkertijd is de WIA/IVA-uitkering wél geïndexeerd met 10,15 procent. In dat geval komen we dus tot een te hoog berekende contante waarde.
Resumerend betekent dit dat een uitkering ineens een prijs heeft, noem het een premie. Deze premie zal worden betaald door belanghebbende (wanneer de contante waarde te laag blijkt te zijn) of de premie wordt betaald door de aansprakelijke partij (in het geval dat de contante waarde te hoog is berekend). Helaas ontstaat dit inzicht pas achteraf. Dit is nu eenmaal inherent aan het contant maken van toekomstschade.
Wanneer Michael Burry inderdaad gelijk krijgt en we binnenkort weer met een nieuwe kredietcrisis te maken hebben, zal dit zonder meer zijn invloed hebben op onder meer rente, inflatie, loonontwikkelingen en uurtarieven van zelfstandigen. Het adagium ‘in het verleden behaalde rendementen bieden geen garantie voor de toekomst’ zal hiermee eens te meer worden bewaarheid. Wanneer de schade nog niet is afgewikkeld, ontstaat er dan in elk geval een uitdagende nieuwe rekenexercitie … én een nieuwe berekening van het gemiddelde.
door drs. J.J.H. van Rossum FFP
| senior rekenkundig expert bij Sedgwick

de toekomst?
Column
Net zoals in de jaren zeventig zijn deze extreme uitschieters op voorhand door niemand voorspeld.
Een dergelijke afwijking vormt in die zin ‘collateral damage’.
terug
Maar inmiddels weten
we maar al te goed
dat rendementen uit het verleden geen garantie
voor de toekomst zijn
Het voorspellen van de toekomst is een hachelijk avontuur. Met formules en statistieken wekken we soms de illusie grip op de zaak te hebben. De realiteit blijkt achteraf dikwijls toch anders te zijn.
Mogelijk dat u hier ervaring mee hebt als selecteur in een sollicitatieprocedure. U probeert zich een oordeel te vormen of de betreffende kandidaat zal passen in het team, hoe deze zal presteren en welke doorgroeimogelijkheden hij of zij heeft. Aan de hand van persoonlijkheidstests, assessments en het CV probeert u zich een beeld te vormen van de geschiktheid van de kandidaat. Voor het laatstgenoemde hulpmiddel, het CV, geldt het uitgangspunt dat het verleden (opleiding en ervaring) de toekomst zou kunnen voorspellen. Ook bij het voorspellen van aandelenkoersen grijpen we dikwijls terug op het verleden. In de prospectus van een beleggingsproduct is men tegenwoordig zelfs verplicht het historisch rendement te noemen. Maar inmiddels weten we maar al te goed dat rendementen uit het verleden geen garantie voor de toekomst zijn. Zowel deskundigen als amateurs hebben moeite met voorspellingen van de toekomst. Als het overigens wel zo eenvoudig zou zijn, zou ik waarschijnlijk nu deze column niet schrijven. Of misschien toch wel maar dan in elk geval op een of ander zonovergoten eiland. Maar dat terzijde.
Iedereen hanteert zo zijn eigen waarheid. Zo lees ik nu dat diegene die eerder de kredietcrisis juist had voorspeld, Michael Burry, onlangs zijn vermogen, zo’n anderhalf miljard, heeft ingezet op een aanstaande nieuwe kredietcrisis. Indien u in aandelen zit, kunt u wellicht deze voorspelling ter harte nemen. Voor wat het waard is.
Binnen de letselschade is het voorspellen van de toekomst ook een bijzonder heet hangijzer. Na de kapitalisatiedatum wordt gerekend met het rendement van het kapitaal en de indexatie van het salaris, de winst of de uitkering in kwestie. Daarnaast moet worden aangegeven, los van deze indexatie, welke inkomensontwikkeling zal plaatsvinden. Ook hier moet dus de toekomst worden voorspeld. Welke carrière lag in het vooruitzicht? Zou iemand inderdaad de veronderstelde promoties hebben gemaakt? Zou de eigen onderneming inderdaad succesvol zijn? Zeker wanneer iemand nog aan het begin van zijn loopbaan staat, bestaan er doorgaans hoge ambities en verwachtingen. In ondernemingsplannen ben ik dan ook nog nooit een scenario tegengekomen waarbij verondersteld wordt dat in de toekomst slechts een minimale winst zal worden gerealiseerd.
Tegelijkertijd heeft het verleden ons geleerd dat jaarlijkse uurtariefstijgingen voor deze ondernemer niet altijd vanzelfsprekend zijn. Dit is wellicht nu moeilijk voor te stellen, maar nog niet zo lang geleden hadden we een (bouw)crisis. Zelfstandigen in de bouw moesten hun tarieven naar beneden bijstellen, als ze al überhaupt aan het werk waren.
Dit brengt mij bij de rekenkundige achtergrond van het berekenen van de contante waarde. En dan met name het uitgangspunt van de indexatie van het inkomen. In de meest recente aanbevelingen door de Expertgroep Personenschade hanteert men een percentage van 2 procent. Dit percentage is direct afgeleid van het streefpercentage van de Europese Centrale Bank. Dit percentage van 2 procent wordt gebruikt als uitgangspunt voor de veronderstelde indexatie van salaris, winst en uitkering. Als we dit percentage afzetten tegen de gemiddelden uit het verleden, dan kunnen wij teruggrijpen op de cao-loonontwikkeling in de periode 1972 tot en met 2022. Hieruit volgt een gemiddelde van 3,44 procent. Dit gemiddelde is in hoge mate beïnvloed door de oliecrisis aan het begin van deze periode. Zo bedroeg de algemene cao-loonontwikkeling in 1972 13,1 procent, in 1973 14,8 procent en in 1974 15,5 procent. Het gemiddelde over de periode vanaf 1982 bedraagt 2,19 procent. Indien we vervolgens het startjaar telkens tien jaar opschuiven, volgt hieruit een gemiddelde van respectievelijk 2,19, 2,22, 1,91 en 1,94 procent. Het gemiddelde over de jaren 2012-2022 is dus 1,94 procent. Duidelijk is dat de indexatie over de hele periode door de extreme percentages van 1972, 1973 en 1974 in hoge mate afwijkt van de gemiddelden over de overige perioden. De overige gemiddelden liggen wel duidelijk op een lijn met de gehanteerde 2 procent als inflatiecomponent. Ook vinden wij op de website van het CBS de koopkrachtontwikkeling van zelfstandigen over de jaren 2012-2022. Dit gemiddelde blijkt 1,8 procent te zijn. Ook deze koopkrachtontwikkeling ligt dus duidelijk in lijn met het gehanteerde percentage van 2 procent. Dat wil overigens niet zeggen dat 2022 en 2023 niet op een veel hogere indexatie zullen uitkomen. Net zoals in de jaren zeventig zijn deze extreme uitschieters op voorhand door niemand voorspeld. Een dergelijke afwijking vormt in die zin ‘collateral damage’. In dit geval ligt deze schade bij het letselschadeslachtoffer, in de situatie zonder ongeval zou zijn salaris of winst immers (mogelijk) met een hoger percentage zijn geïndexeerd dan waarmee is gerekend bij het contant maken van de schade. Vanzelfsprekend ligt deze schade soms ook bij de andere partij. Deze heeft achteraf te veel uitbetaald wanneer blijkt dat de feitelijke indexatie lager is dan waarmee gerekend.
Zolang de schade in één bedrag wordt afgewikkeld, blijft het risico bestaan dat er (achteraf bezien) te veel of te weinig is betaald. Nog niet zo lang geleden werd afgewikkeld tegen een rendement van 6 procent en een inflatie van 3 procent. Met de wijsheid van nu kan worden gesteld dat de contante waarde op basis van onjuiste aannames is berekend en mogelijk te laag is. Voor de mensen waarbij is afgewikkeld op basis van de percentages uit de eerste aanbeveling kan met de huidige rente echter worden gesteld dat dit rendement te laag lag. Ook voor de fiscale schade is er inmiddels voortschrijdend inzicht. Na het ‘kerstarrest’ is duidelijk geworden dat de fiscale schade in de toekomst op een andere manier zal worden berekend. Voor de mensen die hiervóór hebben afgewikkeld, is nog gerekend met een verondersteld rendement oplopend tot ruim 5,5 procent. Ofwel, het is zeer waarschijnlijk dat deze fiscale schade te hoog is ingeschaald. Een andere ontwikkeling is, zoals eerder aangegeven, de huidige extreem hoge inflatie. Wanneer eerder is uitgegaan van een inflatie van 2 procent, kan het zo zijn dat de cao van de belanghebbende voorzag in een fors hogere indexatie van het inkomen. Maar mogelijk was deze indexatie helemaal niet aan de orde, omdat de cao (nog) niet voorziet in een dermate hoge indexatie, of dat er überhaupt geen cao van toepassing was voor de belanghebbende. Tegelijkertijd is de WIA/IVA-uitkering wél geïndexeerd met 10,15 procent. In dat geval komen we dus tot een te hoog berekende contante waarde.
Resumerend betekent dit dat een uitkering ineens een prijs heeft, noem het een premie. Deze premie zal worden betaald door belanghebbende (wanneer de contante waarde te laag blijkt te zijn) of de premie wordt betaald door de aansprakelijke partij (in het geval dat de contante waarde te hoog is berekend). Helaas ontstaat dit inzicht pas achteraf. Dit is nu eenmaal inherent aan het contant maken van toekomstschade.
Wanneer Michael Burry inderdaad gelijk krijgt en we binnenkort weer met een nieuwe kredietcrisis te maken hebben, zal dit zonder meer zijn invloed hebben op onder meer rente, inflatie, loonontwikkelingen en uurtarieven van zelfstandigen. Het adagium ‘in het verleden behaalde rendementen bieden geen garantie voor de toekomst’ zal hiermee eens te meer worden bewaarheid. Wanneer de schade nog niet is afgewikkeld, ontstaat er dan in elk geval een uitdagende nieuwe rekenexercitie … én een nieuwe berekening van het gemiddelde.