De reikwijdte van het medisch beroepsgeheim en het verschoningsrecht is een veelbesproken onderwerp en komt met regelmaat terug in jurisprudentie. In deze bijdrage zal aan de hand van drie recente arresten van de Hoge Raad worden ingegaan op het medisch beroepsgeheim in het kader van een strafrechtelijk onderzoek. Hoe moet worden omgegaan met inzage of inbeslagname van medische gegevens door politie en justitie en onder welke omstandigheden dient het belang van waarheidsvinding te prevaleren boven het verschoningsrecht?
Ook zal, mede aan de hand van een arrest van de Hoge Raad van vorig jaar dat in de letselschadepraktijk meer bekendheid zal genieten, aandacht worden besteed aan de verhouding met artikel 9 lid 6 van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen (Wkkgz). In dit artikel is bepaald dat gegevens betreffende intern gemelde incidenten, behoudens die met betrekking tot een calamiteit of geweld in de zorgrelatie, niet kunnen worden gebruikt als bewijs in civielrechtelijke, strafrechtelijke, bestuursrechtelijke of tuchtrechtelijke procedures. Het artikel kent wel een uitzonderingspositie toe aan de mogelijkheden binnen het strafrecht wanneer het bewijs niet op een andere manier kan worden verkregen.
Medisch beroepsgeheim en verschoningsrecht
Om bovenstaande vragen te kunnen beantwoorden dient allereerst kort te worden stilgestaan bij de omvang en het doel van het medisch beroepsgeheim. Het medisch beroepsgeheim is neergelegd in artikel 7:457 BW, artikel 88 Wet BIG en artikel 272 Sr en behelst zowel een geheimhoudingsplicht als een verschoningsrecht. Hulpverleners zijn jegens derden verplicht tot geheimhouding van al hetgeen de hulpverlener bij de uitoefening van zijn beroep over een cliënt/patiënt is toevertrouwd of te zijner kennis is gekomen en hebben het recht om zich te verschonen ten opzichte van een rechter, rechter-commissaris, de officier van justitie en de politie (artikel 218 Sv). Dit recht houdt in dat mag worden geweigerd om een (getuigen)verklaring af te leggen of informatie te verstrekken over een (voormalig) patiënt of cliënt. Het medisch beroepsgeheim heeft onder meer als doel om de privacy van patiënten en cliënten te beschermen, de vertrouwensrelatie met de hulpverlener te waarborgen en de toegankelijkheid van de zorg te bevorderen. Door ervoor te zorgen dat medische informatie vertrouwelijk blijft, kunnen patiënten/cliënten zonder terughoudendheid informatie delen, wat essentieel is voor adequate medische zorg.
Ook anderen die beroepsmatig betrokken zijn bij de hulpverlening maar zelf geen beroepsgeheim hebben (zoals bijvoorbeeld een bestuurder of receptioniste van een zorginstelling) hebben een afgeleid beroepsgeheim en kunnen zich dus op het verschoningsrecht beroepen.1 Het beroepsgeheim blijft onverkort gelden na het overlijden van een patiënt/cliënt.
Strafrechtelijk onderzoek
In principe moet het belang van waarheidsvinding in strafzaken (en het belang om strafbare feiten te onderzoeken, vervolgen en berechten) wijken voor het belang dat het medisch beroepsgeheim beoogt te beschermen. Artikel 98 lid 1 Sv bepaalt daarom dat stukken van geheimhouders zoals hulpverleners zonder hun toestemming niet in beslag mogen worden genomen in het kader van een strafrechtelijk onderzoek.2 Volgens vaste rechtspraak is het verschoningsrecht echter niet absoluut en kunnen zich zeer uitzonderlijke omstandigheden voordoen die maken dat het belang van waarheidsvinding dient te prevaleren boven het verschoningsrecht.3 Drie recente arresten van de Hoge Raad in beklagzaken illustreren wanneer dit het geval is.
Toetsingskader Hoge Raad
Bij beantwoording van de vraag welke omstandigheden als zeer uitzonderlijk moeten worden beschouwd zijn volgens vaste rechtspraak onder meer de volgende aspecten van belang: a) de aard en de ernst van het strafbaar feit, b) de aard en inhoud van de medische gegevens, c) de mate waarin de belangen van de patiënt/cliënt worden geschaad als het verschoningsrecht wordt doorbroken en d) of de gegevens op een andere wijze kunnen worden verkregen.4 Omdat het een uitzondering op de hoofdregel betreft mag de inbreuk op het verschoningsrecht niet verder gaan dan strikt nodig is voor het aan het licht brengen van de waarheid van het desbetreffende feit en gelden voor de uitzondering zware motiveringseisen.5
Hoge Raad 17 september 2024
In het meest recente arrest van 17 september 2024 was sprake van een strafrechtelijk onderzoek van het Openbaar Ministerie (OM) naar aanleiding van het overlijden van een 87-jarige vrouw in een zorgcentrum. In het kader van het onderzoek, dat zich richtte tegen de arts-specialist ouderengeneeskunde, werd door het OM inbeslagname van het medisch patiëntendossier en het verpleegkundig-zorgdossier gevorderd. Volgens de rechtbank deden zich uitzonderlijke omstandigheden voor die maakten dat de arts de gevraagde medische gegevens aan het OM diende te verstrekken. Er was sprake van een voldoende concrete aanwijzing voor de verdenking van een zeer ernstig strafbaar feit (het onthouden van vocht en voeding dat tot overlijden heeft geleid), het medisch dossier kon een wezenlijke bijdrage leveren aan de waarheidsvinding en de gegevens konden niet op andere wijze worden verkregen. Het oordeel van de rechtbank hield stand bij de Hoge Raad.6
Hoge Raad 3 september 2024
In het tweede arrest van 3 september 2024 ging het om het verstrekken van een calamiteitenrapport. In deze noodlottige zaak heeft een patiënt van een GGZ-instelling zichzelf van het leven beroofd, nadat hij kort daarvoor zijn echtgenote om het leven had gebracht. De echtgenote zou in de dagen daarvoor meerdere signalen hebben gegeven dat dit zou kunnen gebeuren. Centraal stond de vraag of de GGZ-instelling gehouden was het – naar aanleiding van het overlijden van de patiënt en zijn echtgenote – opgemaakte calamiteitenrapport - aan het OM te verstrekken in het kader van een strafrechtelijk onderzoek. De rechtbank meende dat ook in dit geval het verschoningsrecht doorbroken diende te worden en dat waarheidsvinding moest prevaleren boven privacy. Hiertoe was (wederom) redengevend dat het ging om een verdenking van zeer ernstige feiten en dat inzicht in de medische gegevens voor het strafonderzoek noodzakelijk was. Het calamiteitenrapport zag op het handelen van de zorgverleners en was in dat kader volgens de rechtbank relevant. Ook in deze uitspraak werd door de rechtbank (onder het mom van veronderstelde toestemming) belang gehecht aan het feit dat de dochter toestemming had gegeven tot inzage in de medische gegevens. Tevens speelde mee dat de dochter had aangedrongen op een strafrechtelijk onderzoek. Advocaat-generaal (A-G) Harteveld concludeerde tot verwerping van het door de zorginstelling ingestelde cassatieberoep en de Hoge Raad deed de zaak vervolgens af op basis van artikel 81 RO.7
Hoge Raad 9 juli 2024
In een arrest van 9 juli 2024 ging het tevens om een vordering van het OM tot overhandiging van het medisch dossier van een overleden patiënte, waartegen het ziekenhuis en de behandelend psychiater bezwaar hadden gemaakt. In deze zaak was sprake van een strafrechtelijk onderzoek tegen de directeur/eigenaar van een GGZ-instelling naar aanleiding van het overlijden van een jonge vrouw aan (de complicaties van) anorexia nervosa. De directeur/eigenaar was niet BIG-geregistreerd en zou bij de behandeling voorbij zijn gegaan aan de bestaande richtlijnen, zich niet hebben laten bijstaan door deskundigen en adviezen van andere behandelaren in de wind hebben geslagen. Ook in deze zaak meende de rechtbank dat het belang van waarheidsvinding diende te prevaleren. Hierbij werd onder meer in acht genomen dat sprake was van een kwetsbaar slachtoffer en verdenking op een ernstig feit (het op zich nemen van een medische behandeling zonder de vereiste kennis en kunde met benadeling van de gezondheid van de patiënte tot gevolg). Ook werd belang gehecht aan het gegeven dat strafvervolging de enige mogelijkheid was om tot berechting te komen omdat de directeur/eigenaar niet BIG-geregistreerd was en dus niet is onderworpen aan het medisch tuchtrecht, het medisch dossier belangrijke informatie bevatte over zijn handelswijze en deze informatie niet op andere wijze kon worden verkregen. Ook werd meegewogen dat de ouders toestemming hadden gegeven voor het vrijgeven van het dossier. De Hoge Raad volgde de conclusie van A-G Harteveld dat het oordeel van de rechtbank in stand kon blijven en deed ook deze zaak op basis van artikel 81 RO zonder verdere inhoudelijke motivering af.8
Calamiteitenrapportages en verhouding met artikel 9 lid 6 Wkkgz
Aangezien het in het arrest van 3 september 2024 ging om het verstrekken van een calamiteitenrapport was een van de cassatiemiddelen van de zorginstelling gericht tegen het feit dat de rechtbank (ten onrechte) geen overweging had geweid aan artikel 9 lid 6 Wkkgz, waarin volgens de zorginstelling is bepaald dat het OM gegevens uit het calamiteitenregister niet als bewijs mag gebruiken in een strafrechtelijke procedure, tenzij de gegevens niet op een andere manier kunnen worden verkregen. Hoewel A-G Harteveld in zijn conclusie bepleit dat dit artikel in het geval van calamiteiten toepassing mist en het cassatiemiddel daarom niet kan slagen, heeft de Hoge Raad geen overweging geweid aan artikel 9 lid 6 Wkkgz en de vraag hoe de uitzondering ('behoudens die met betrekking tot een calamiteit') moet worden uitgelegd.
Wij denken dat de reden daarvoor mede moet worden gezocht in het laatste te bespreken arrest van de Hoge Raad van 10 februari 2023.9 In dit arrest overwoog de Hoge Raad dat de uitzondering van artikel 9 lid 6 Wkkgz, die ziet op calamiteiten, enkel betrekking heeft op het geval de zorgaanbieder, de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) en (in uitzonderingsgevallen) het OM maatregelen wil treffen tegen de zorgverlener. De uitkomst van dit arrest is dat een patiënt of nabestaande geen recht heeft om gegevens uit het interne incidentenregister in te zien, ongeacht of er sprake is van een calamiteit. De Hoge Raad heeft hiermee het algemene belang van een hoge meldingsbereidheid onder zorgverleners laten prevaleren boven het individuele belang van patiënten of nabestaanden.
Een andere reden is waarschijnlijk dat het arrest van 3 september 2024 zich afspeelde in het strafrechtelijk kader. Dat het OM onder uitzonderlijke omstandigheden stukken bij een zorginstelling kan opvragen is immers niets nieuws. In het onderhavige geval was niet in geschil dat het calamiteitenrapport onder de reikwijdte van het verschoningsrecht viel en konden de A-G en de Hoge Raad het oordeel van de rechtbank dat het verschoningsrecht in dit geval moest wijken voor het belang van waarheidsvinding goed volgen.
Het voorgaande roept echter wel de vraag op wat nu precies de verhouding (en het verschil) is tussen artikel 98 lid 1 Sv en artikel 9 lid 6 Wkkgz en of de rechtbank, nu het ging om een calamiteitenrapportage, de door het OM verzochte uitlevering van het rapport ook aan artikel 9 lid 6 Wkkgz had moeten toetsen. Indien het interne onderzoeksrapport tot de patiënt herleidbare gegevens bevat meent onder meer prof. dr. J. Legemaate dat dit het geval is. In zo'n geval zou een vordering van het OM volgens hem zowel moeten worden getoetst aan het criterium van artikel 9 lid 6 Wkkgz als aan het criterium van 'zeer uitzonderlijke omstandigheden'.10 De Rechtbank Noord-Holland deed dit bijvoorbeeld in een uitspraak van 16 oktober 2023. De vordering van het OM werd op beide gronden afgewezen.11 Hierop kwam vanuit de praktijk overigens de nodige kritiek.12
Beschouwing en conclusie
Of het toetsen aan zowel artikel 9 lid 6 Wkkgz als het criterium van 'zeer uitzonderlijke omstandigheden' in de praktijk een groot verschil zal maken wordt betwijfeld. Dit laatste criterium is mede vanwege de hoge motiveringseisen strenger dan de norm van artikel 9 lid 6 Wkkgz, aangezien daarin is bepaald dat gegevens uit het interne incidentenregister alsnog voor het strafrechtelijk bewijs kunnen worden gebruikt 'indien zij redelijkerwijs niet op een andere manier kunnen worden verkregen'. De vraag of de verzochte (medische) gegevens op een andere wijze kunnen verkregen is één van de factoren die wordt meegewogen in de beoordeling of sprake is van 'zeer uitzonderlijke omstandigheden' die maken dat de gegevens aan het OM dienen te worden verstrekt. Daarbij heeft de wetgever benadrukt dat ook bij het inzien en gebruik van gegevens door het OM op grond van artikel 9 lid 6 Wkkgz het verschoningsrecht in acht moet worden genomen, waarbij is verwezen naar het medisch beroepsgeheim en het in de rechtspraak ontwikkelde criterium van 'zeer uitzonderlijke omstandigheden' die kunnen maken dat het belang van waarheidsvinding moet prevaleren'.13