Sinds 1 januari 2019 kunnen naasten en nabestaanden aanspraak maken op een affectieschadevergoeding bij ernstig en blijvend letsel of overlijden van een dierbare, als gevolg van een ongeval, misdrijf of medische fout. Vijf jaar na de inwerkingtreding van de Wet Affectieschade is de wet in opdracht van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Datacentrum (WODC) geëvalueerd.1 Onderdeel van deze evaluatie was onder meer de mogelijke uitbreiding van de kring van gerechtigden naar broers en zussen, mede naar aanleiding van signalen uit de praktijk en een motie van de Tweede Kamer.2
Dit artikel geeft een beknopt overzicht van de belangrijkste bevindingen uit het WODC-rapport en de voorgenomen wetswijziging, met specifieke aandacht voor de uitbreiding van de kring van gerechtigden en medische aansprakelijkheidskwesties.
Juridisch kader
Het recht op een affectieschadevergoeding is neergelegd in artikelen 6:107 lid 1 sub b en 6:108 lid 3 BW en betreft een vorm van smartengeld voor verdriet, pijn en gemis als gevolg van letsel of overlijden van een naaste. Hiervoor dient aan drie vereisten te worden voldaan: i) er moet sprake zijn van een schadeveroorzakende gebeurtenis en aansprakelijkheid jegens de gekwetste of overledene, ii) het moet gaan om ernstig en blijvend letsel of overlijden, en iii) de persoon die aanspraak maakt op de vergoeding moet behoren tot de in de wet vastgelegde kring van gerechtigden. Tot de vaste kring van gerechtigden behoren kort gezegd levensgezellen, (pleeg)kinderen en (pleeg)ouders en degenen die de zorg in gezinsverband hebben. Broers en zussen vallen hier in de huidige wet niet onder. Zij kunnen onder uitzonderlijke omstandigheden een beroep doen op de in sub g opgenomen hardheidsclausule. Hiervoor dient sprake te zijn van een nauwe persoonlijke relatie die als uitzonderlijk kan worden beschouwd en de normale familieverhouding overstijgt.3 De vergoeding voor affectieschade bestaat uit vaste bedragen, variërend van € 12.500 tot € 20.000, afhankelijk van de relatie tot het slachtoffer, de aard van het schadeveroorzakende feit (misdrijf of niet) en de schade (letsel of overlijden).4
WODC-rapport: belangrijkste knelpunten
Het doel van de evaluatie van de Wet Affectieschade was om te bezien in hoeverre de wet voldoet aan de beoogde doelstelling, namelijk de erkenning van het leed en de genoegdoening van naasten en nabestaanden, alsook het voorkomen van discussies en juridische procedures door het hanteren van normbedragen en een vaste kring van gerechtigden. In het kader van dit onderzoek zijn onder meer nabestaanden, zorgprofessionals, verzekeraars en belangenorganisaties bevraagd.
De algemene conclusie is positief: de wet voldoet grotendeels aan deze doelstellingen. Tegelijkertijd zijn er enkele knelpunten gesignaleerd, met name ten aanzien van de afbakening van de gerechtigden en de hoogte van de vergoedingen. Ook wordt in het rapport aandacht besteed aan (de problematiek omtrent) affectieschadeclaims in medische zaken. Hieronder worden de belangrijkste knelpunten kort besproken.
Broers en zussen
Broers en zussen doen het vaakst een beroep op de hardheidsclausule, maar door (civiele) rechters wordt hun affectieschadeclaim doorgaans afgewezen omdat sprake dient te zijn van uitzonderlijke omstandigheden: een hechte band is onvoldoende en de verhouding moet afwijken van wat in het algemeen geldt voor kinderen uit één gezin. Daarbij weegt met name mee of sprake is van een structureel zorgelement in de relatie, zoals langdurige mantelzorg of vervangend ouderschap.5 Uit de evaluatie blijkt dat er van de 160 vorderingen in de periode 2021-2023 slechts 28 werden toegewezen.6 De rechter houdt dus vast aan de keuze van de wetgever om broers en zussen niet automatisch onderdeel te maken van de kring van gerechtigden. Volgens de evaluatie is het onderscheid met andere gezinsleden slecht uit te leggen en zou dit opgeheven moeten worden. De roep vanuit de praktijk (naasten en professionals) betreft primair de in gezinsverband samenwonende broers en zussen.
Medische aansprakelijkheidszaken
In de evaluatie is tevens aandacht besteed aan affectieschadeclaims in medische zaken. Deze leiden, meer dan in andere gevallen, tot discussies over aansprakelijkheid en causaliteit. Dit komt doordat moet worden vastgesteld of en in welke mate het letsel of overlijden het gevolg is van een medische fout, waarbij de vaak kwetsbare gezondheid en eventuele pre-existente klachten van het slachtoffer een rol spelen. Tevens is sprake van een grotere financiële schadelast, aangezien bij overlijdensschade voorheen voornamelijk kosten van lijkbezorging werden vergoed - bedragen die relatief gering zijn - terwijl nu ook affectieschade kan worden geclaimd. Dit kan bij meerdere nabestaanden aanzienlijk oplopen. Uit de evaluatie blijkt bijvoorbeeld dat Centramed, een van de grootste medische aansprakelijkheidsverzekeraars in Nederland, alleen al in 2023 bijna 2,4 miljoen euro aan affectieschadeclaims heeft uitgekeerd. Dit betreft 8% van de totale uitgekeerde schade.7
In de praktijk wordt in het bijzonder een toename gezien in overlijdensschadeclaims van ouderen, bijvoorbeeld indien een oudere in een zorginstelling na een val komt te overlijden. Waar dergelijke gevallen voorheen zelden tot een schadeclaim leidden – mede vanwege de kwetsbare gezondheid en het ontbreken van substantiële schadeposten – wordt gezien dat nabestaanden vaker een claim indienen vanwege de mogelijkheid tot vergoeding van affectieschade. Dit heeft geleid tot een duidelijke toename van het aantal claims in situaties waarin eerder geen civiele actie werd ondernomen.
De onderzoekscommissie staat hierbij stil, maar geeft – op basis van verklaringen van respondenten -aan hiervoor geen oplossing te zien: discussies over aansprakelijkheid en causaal verband zijn volgens haar onvermijdelijk, en het is volgens de commissie de vraag of een uitzondering voor medische aansprakelijkheid of het hanteren van leeftijdsdifferentiatie wenselijk zou zijn.
Kamerbrief en aankomende wetswijziging
Het is aan de wetgever om de aanbevelingen uit het WODC-rapport verder vorm te geven en de wet, indien gewenst en nodig, te herzien. In een beleidsreactie is aangegeven dat wordt gewerkt aan een wetsvoorstel om broers en zussen onder het bereik van de wet te brengen door uitbreiding van de kring van gerechtigden. Dit voorstel zal zowel thuis- als uitwonende broers en zussen omvatten. Als reden hiervoor wordt aangevoerd dat ook voor uitwonende broers en zussen ernstig letsel of overlijden een ommezwaai in het leven kan betekenen, en dat de wetgever wil voorkomen dat broers en zussen in pijnlijke discussies verzeild raken, bijvoorbeeld wanneer iemand weliswaar op kamers woont maar in de weekenden thuiskomt. Wel zal in de toe te kennen bedragen onderscheid worden gemaakt, zoals ook bij kinderen nu het geval is.
Gelet op het feit dat de bedragen sinds de inwerkingtreding van de wet in 2019 niet zijn aangepast, zullen deze door wijziging van het besluit worden verhoogd met circa 12,5% (van € 14.000 tot € 22.500). In de beleidsreactie wordt niet ingegaan op de specifieke situatie van medische aansprakelijkheidskwesties, zodat het de vraag is of de wetgever hier in het verdere wetstraject specifiek aandacht aan zal besteden. Het wetsvoorstel wordt eind 2025 verwacht.8
Beschouwing
De evaluatie door het WODC biedt waardevolle inzichten in de werking en effecten van de regeling sinds de invoering in 2019. De noodzaak tot uitbreiding van de kring van gerechtigden met (thuiswonende) broers en zussen wordt breed gedragen en is – met name in het kader van misdrijven en ernstige verkeersongevallen – goed te begrijpen. Tegelijkertijd roept de uitbreiding vragen op over de afbakening van het begrip ‘broers en zussen’, de reikwijdte van de regeling in andere contexten – zoals de medische aansprakelijkheid – en de praktische gevolgen voor zowel het aantal claims als de schadelast.
Hoewel de onderzoekscommissie heeft onderkend dat de invoering van affectieschade binnen de medische sector tot een aanzienlijke toename van claims en lasten heeft geleid, zijn mogelijke oplossingen hiervoor, afgezien van het bespreken van reacties van respondenten, niet nader onderzocht. Dit terwijl het feit dat in medische aansprakelijkheidszaken meer discussie bestaat over aansprakelijkheid en causaliteit, ook juist aanleiding zou kunnen zijn om in dergelijke gevallen beperkter of anders met affectieschade om te gaan. Wij menen dat, juist vanwege de aard van deze zaken, de discussies die daarmee gepaard gaan en het vaak grote verschil in schuld of opzet in vergelijking met ongevallen en misdrijven, een onderscheid in behandeling wenselijk en passend zou zijn, of dat in ieder geval de verschillende opties zorgvuldig onderzocht en afgewogen zouden moeten worden.
Bij medische zaken is doorgaans sprake van onbedoelde, professionele fouten van een andere aard dan bij opzettelijke delicten (zoals moord of mishandeling) of verkeersongevallen. Het maatschappelijk belang van brede erkenning en genoegdoening, zoals beoogd in de Wet Affectieschade, is in deze context beperkter.9 Dit verklaart mogelijk ook waarom een beroep op de hardheidsclausule door strafrechters vaker wordt gehonoreerd en affectieschade aan broers en zussen eerder wordt toegekend: bij opzettelijke delicten is het geschokte rechtsgevoel, de erkenning en genoegdoening van naasten en nabestaanden veel sterker en duidelijker aanwezig.
Ook is de invloed van een uitbreiding van de kring van gerechtigden naar broers en zussen specifiek in het geval van medische aansprakelijkheid niet onderzocht. Er is geen aandacht besteed aan mogelijke uitzonderingen of een onderscheid tussen thuis- en uitwonende broers en zussen, terwijl dit juist voor medische zaken relevant zou zijn geweest. De uitbreiding van de kring van gerechtigden zal (vooral) in de medische sector immer leiden tot een fors hogere schadelast, zeker in het geval van ouderen omdat deze vaak uit relatief grote gezinnen komen.10 Waar de kring van gerechtigden nu veelal beperkt blijft tot één of enkele kinderen, kan een uitbreiding naar broers en zussen ertoe leiden dat mogelijk wel tien gerechtigden aanspraak maken op affectieschade. In situaties waarin kwetsbare ouderen (kort) na een incident komen te overlijden, zal er in de praktijk bovendien zelden sprake zijn van thuiswonende broers of zussen, maar wel van uitwonende, bij wie lang niet altijd sprake zal zijn van een intensieve affectieve band of een ingrijpende ommezwaai in hun leven. Een onderscheid tussen thuis- en uitwonende broers en zussen zou daarom juist ook in deze context relevant en wenselijk kunnen zijn.
De wetgever lijkt een dergelijk onderscheid (überhaupt) niet te gaan maken. Het enkele feit dat een onderscheid tussen thuis- en uitwonende broers en zussen (juridische) discussie kan opleveren, kan wat ons betreft geen reden zijn om hier in geen geval voor te kiezen, of de mogelijkheid niet serieus te onderzoeken. Dit geldt te meer nu uit de evaluatie van de wet blijkt dat de roep uit de praktijk om de kring van gerechtigden uit te breiden voornamelijk de in gezinsverband samenwonende broers en zussen betreft. Door de insluiting te beperken tot thuiswonende broers en zussen kan het doel van de wet – erkenning van nauwe, affectieve relaties – wat ons betreft gewaarborgd blijven, terwijl ook niet samenwonende broers en zussen in het geval van een bijzondere band met een beroep op de hardheidsclausule aanspraak kunnen blijven maken op affectieschade.
In omliggende landen is een dergelijk onderscheid ook niet ongebruikelijk: zo hebben in Zwitserland broers en zussen in beginsel alleen sprake op vergoeding van affectieschade als zij tijdens een ongeval deel uitmaakten van hetzelfde huishouden11, en in België, Frankrijk, Italië en Spanje wordt bij het toekennen van affectieschade aan broer en zussen onderscheid gemaakt tussen gevallen van overlijden en gevallen van ernstig en blijvend letsel.12
Afsluiting
De uitbreiding van de kring van gerechtigden is op zichzelf begrijpelijk, maar vraagt in medische aansprakelijkheidszaken en afhankelijk van de aard van de schadeveroorzakende gedraging om meer nuance. Juist in die context kan een onderscheid passend zijn. Een gedifferentieerde benadering verdient daarom serieuze overweging.