door mr. Karin Demmer en mr. Remco Wieskamp
| personenschade- en aansprakelijkheidsdeskundigen bij Andriessen Expertise
een update en stappenplan
met de schade-vergoeding:
Achtergrond
Gedeeltelijke of volledige verrekening van de transitievergoeding met het verlies aan verdienvermogen is mogelijk mits redelijk indachtig de specifieke feiten en omstandigheden.
Is de voortdurende arbeidsongeschiktheid die aanleiding gaf tot het eindigen van de arbeidsrelatie het gevolg van het schadeveroorzakende feit?
Is de reden van het beëindigen van de arbeidsrelatie enkel en alleen gelegen in de voortdurende arbeidsongeschiktheid?
JA
JA
JA
In deze kwestie gaat het om de vraag welke schade is ontstaan als gevolg van het feit dat de werkgever niet heeft voorzien in een behoorlijke verzekering.[...] Desondanks toont deze kwestie opnieuw dat de vraag of de transitievergoeding verrekend kan worden met het verlies aan verdienvermogen partijen ook anno 2022 nog verdeeld kan houden.
Omdat er goede redenen zijn om te veronderstellen dat de ontbinding feitelijk verband hield met en niet zou zijn uitgesproken zonder de toen al twee jaar durende arbeidsongeschiktheid, besliste de rechtbank in deze casus dat de verkregen ontslagvergoeding in mindering moet worden gebracht op de schadevergoeding.
Deze opvatting wordt door ons gedeeld omdat een ontslagvergoeding onder meer tot doel heeft een voormalige werknemer te compenseren in het wegvallen van inkomen. Bij het vergoeden van verlies aan verdienvermogen wordt hetzelfde doel nagestreefd.
De transitievergoeding moet niet beschouwd worden als een louter aanvullende inkomensvoorziening bij werkloosheid. Het doel is eveneens om de transitie naar een andere functie te bevorderen.
terug
Achtergrond
dicht
Voetnoten
- mr. K.G.M. Demmer en mr. R.R.T.M. Wieskamp, PIV Bulletin juni 2020, ‘De voordeelsverrekening en de transitievergoeding: opnieuw onder de aandacht!’
Memorie van Toelichting, Tweede Kamer, vergaderjaar 2013-2014, 33 818, nr. 3, p. 38
Staatsblad 2020, 188
Regeling van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 18 februari 2019, nr. 2019-0000023811
Rb Den Haag 16 april 2019, ECLI:NL:RBDHA:2019:3830 (X/Vialis)
Rb Noord-Holland d.d. 17 februari 2021, ECLI:NL:RBNHO:2021:1833
Rb Rotterdam d.d. 3 november 2021, ECLI:NL:RBROT:2021:10870
Rb. Rotterdam d.d. 13 mei 2022, ECLI:NL:RBROT:2022:4180
mr. D.J. Kolk, Afwikkeling Personenschade 2020 nr. 1 , “Het snijvlak van arbeidsrecht en letselschade: de ontslagvergoeding en de vergoeding voor het verlies aan verdienvermogen’
door mr. Karin Demmer
en mr. Remco Wieskamp
| personenschade- en aansprakelijkheidsdeskundigen
bij Andriessen Expertise
een update en stappenplan
van de transitie-vergoeding met de
schadevergoeding:
Jurisprudentie
Is de reden van het beëindigen van de arbeidsrelatie enkel en alleen gelegen in de voortdurende arbeidsongeschiktheid?
Is de voortdurende arbeidsongeschiktheid die aanleiding gaf tot het eindigen van de arbeidsrelatie het gevolg van het schadeveroorzakende feit?
Gedeeltelijke of volledige verrekening van de transitievergoeding met het verlies aan verdienvermogen is mogelijk mits redelijk indachtig de specifieke feiten en omstandigheden.
JA
JA
JA
In deze kwestie gaat het om de vraag welke schade is ontstaan als gevolg van het feit dat de werkgever niet heeft voorzien in een behoorlijke verzekering.[...] Desondanks toont deze kwestie opnieuw dat de vraag of de transitievergoeding verrekend kan worden met het verlies aan verdienvermogen partijen ook anno 2022 nog verdeeld kan houden.
Omdat er goede redenen zijn om te veronderstellen dat de ontbinding feitelijk verband hield met en niet zou zijn uitgesproken zonder de toen al twee jaar durende arbeidsongeschiktheid, besliste de rechtbank in deze casus dat de verkregen ontslagvergoeding in mindering moet worden gebracht op de schadevergoeding.
Deze opvatting wordt door ons gedeeld omdat een ontslagvergoeding onder meer tot doel heeft een voormalige werknemer te compenseren in het wegvallen van inkomen. Bij het vergoeden van verlies aan verdienvermogen wordt hetzelfde doel nagestreefd.
terug
De transitievergoeding moet niet beschouwd worden als een louter aanvullende inkomensvoorziening bij werkloosheid. Het doel is eveneens om de transitie naar een andere functie te bevorderen.
dicht
- Vermeldenswaard is in dit verband het artikel van B.M. Paijmans, Vallen en uitglijden: (g)een slippery slope, VR 2021/1 dat gaat over de reikwijdte van de buitencontractuele aansprakelijkheid van de privaatrechtelijke persoon die verantwoordelijk is voor een (semi)publiek toegankelijke (binnen- of buiten)ruimte, zoals (rondom) winkels, supermarkten, restaurants, ziekenhuizen, sauna’s et cetera.
- Ik volsta hier met de opmerking dat de enkele aanwezigheid een substantie, voorwerp of ongerechtigheid op een vloer, niet maakt dat de vloer gebrekkig is als bedoeld in art. 6:174 BW.
- HR 5 november 1965, ECLI:NL:HR:1965:AB7079.
- Hof Amsterdam 28 april 2009, ECLI:NL:GHAMS:2009:BI4930.
- Rechtbank Middelburg 30 maart 2005, JA 2007, 48 en recent Hof 's-Hertogenbosch, 18 januari 2022
ECLI:NL:GHSHE:2022:103.
Rechtbank Zwolle-Lelystad 8 september 2010, ECLI:NL:RBZLY:2010:BO5031.
Rechtbank Breda, 16 januari 2012, ECLI:NL:RBBRE:2012:BV1481. Ook de Rechtbank Breda heeft oog voor de verminderde oplettendheid van het winkelend publiek en achtte een supermarkt aansprakelijk voor de val over een bij de kassa geplaatste kubus: “Een supermarkt (…) dient er voorts rekening mee te houden dat haar klanten niet altijd de vereiste oplettendheid en voorzichtigheid in acht nemen bij het lopen door de winkel. In een supermarkt zal de aandacht van klanten vooral gericht zijn op de winkelschappen en in het geval van [verzoekster], nu zij wilde afrekenen, op de kassa’s, en dient de inrichting van de winkel daarop afgestemd te zijn ter voorkoming van ongevallen met klanten
Rechtbank Midden-Nederland, 30 december 2015, ECLI:NL:RBMNE:2015:9661. Kruidvat werd aansprakelijk geacht voor de val over een stukje karton of plastic strip in het gangpad. De rechtbank overwoog: “De enkele aanwezigheid van een voorwerp (een plastic strip, een klapbarker of een stukje karton) op de winkelvloer maakt naar het oordeel van de rechtbank nog niet dat sprake is van zodanige gevaarzetting dat Kruidvat op grond van onrechtmatige daad aansprakelijk is voor de schade die [verzoekster] daardoor lijdt. Dat is anders als, zoals door [verzoekster] gesteld, het gaat om voorwerpen van Kruidvat zelf die regelmatig op de grond terechtkomen en daarmee een gevaar vormen voor (onoplettende) klanten. [verzoekster] heeft met foto’s onderbouwd dat er regelmatig klapbarkers en/of kartonnen strips op de grond liggen in dit filiaal van Kruidvat en dat het – kennelijk – gaat om strips die makkelijk losschieten en vallen. Kruidvat heeft dat naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende weersproken. (..) Daarmee heeft Kruidvat haar klanten blootgesteld aan het aanmerkelijke gevaar daarover te struikelen of uit te glijden en op de vloer ten val te komen – met alle mogelijk ernstige gevolgen van dien – indien zij niet de vereiste oplettendheid en voorzichtigheid betrachten. Dat winkelend publiek niet altijd voldoende oplettend en voorzichtig is acht de rechtbank voorzienbaar. Het ligt voor de hand dat een klant, ook als hij of zij meeloopt met een medewerkster, de blik (ook) richt op de schappen en de producten en daardoor niet steeds bedacht is op obstakels in het looppad of voorwerpen op de winkelvloer. Kruidvat moet er als winkelier daarom rekening mee houden dat bezoekers van de winkel niet steeds de vereiste oplettendheid en voorzichtigheid in acht nemen wanneer zij door de winkel lopen.”
Rechtbank Gelderland 3 juni 2013, ECLI:NL:RBGEL:2013:4727.
Zie hierover ook GS Onrechtmatige daad, art. 6:162 BW, aant. 6.6.7.4.
Rechtbank Noord-Holland 6 juni 2013, ECLI:NL:RBNHO:2013:CA3964. Volgens de rechtbank mag van een supermarkt worden verlangd dat zij, gelet op de aard van de levensmiddelen op de groente- en fruitafdeling en de wijze van inrichting van die afdeling (het feit dat klanten zelf groente en fruit kunnen pakken uit open bakken), bij het schoonhouden van de vloer meer zorg betracht dan op andere afdelingen. Daarbij heeft te gelden dat niet reeds de enkele mogelijkheid van een ongeval onrechtmatigheid impliceert. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de supermarkt met het door haar genoemde schoonmaakprotocol, in samenhang met de instructies aan het personeel en de voortdurende aanwezigheid van een medewerker, in het algemeen toereikende voorzorgsmaatregelen genomen. Geen onrechtmatigheid, ook niet in dit specifieke geval.
Hof Leeuwarden 21 augustus 2002, ECLI:NL:GHLEE:2002:AE6799. Volgens het hof kan van een exploitant van een supermarkt in redelijkheid niet worden verwacht dat hij per afdeling één personeelslid permanent belast met het voorkomen van dergelijke ongevallen. Daarbij moet volgens het hof worden bedacht dat ongevallen als de onderhavige nimmer geheel zijn uit te sluiten, aangezien op een drukbezochte supermarktafdeling gemakkelijk enige gevallen van vervuiling door het personeel onopgemerkt kunnen blijven. Zie ook Groene Serie Onrechtmatige daad, 6.6.7.7 Casuïstiek; (groente-)afval in supermarkten e.d. bij: Burgerlijk Wetboek Boek 6, Artikel 162 [Onrechtmatige daad].
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba 6 juni 2009 ECLI:NL:OGHNAA:2009:BJ5901.
Aldus Hof Den Bosch 3 maart 2009, ECLI:NL:GHSHE:2009:BN7067. Zie ook HR 7 oktober 2016, ECLI:NL:HR:2016:2283 waarin geen aansprakelijkheid werd aangenomen voor de val over stroomkabels op de markt. Het oordeel van het hof aangaande de zorgplicht van de gemeente werd door de Hoge Raad in stand gelaten. Bij dat oordeel van het hof werd gewicht toegekend aan het feit dat de kabels goed zichtbaar waren en dat er een kleine kans bestond op ongevallen door onoplettendheid van een voetganger. Een voetganger in een marktgebied moet zich rekenschap geven van mogelijke voorwerpen op de weg, te meer daar dat het druk kan zijn op de markt en geen goed zicht op het trottoir mogelijk kan zijn.
Zie bijvoorbeeld Hof Den Bosch 23 februari 2016, ECLI:NL:GHSHE:2016:667 waarin een bezoekster van een supermarkt met haar winkelwagentje achteruitliep en daarbij over een zogeheten varkensrug struikelde. Het hof overwoog: “Anders dan [appellante] heeft betoogd lagen de varkensruggen niet haaks op de looproute. Integendeel, zij lagen (vrijwel) evenwijdig aan de looproute, want evenwijdig aan de rand van de stoep’ (…). De plaats waar de varkensruggen blijkens de in eerste aanleg door beide partijen overgelegde (en over en weer niet, althans niet voldoende gemotiveerd betwiste) foto’s in dit geval waren gesitueerd is naar algemene ervaringsregels niet als ongebruikelijk aan te merken. (…) Het hof neemt aan dat [appellante] de varkensrug niet heeft gezien toen zij achterwaarts haar boodschappenkar de stoep op wilde trekken. [appellante] zal niet met opzet over de varkensrug zijn gevallen. Dat wil echter niet zeggen dat de Gemeente daarmee rekening had moeten houden en de varkensruggen niet had moeten plaatsen.”
Zie bijvoorbeeld Rechtbank Den Haag 2 mei 2013, ECLI:NL:RBDHA:2013:9261 in een zaak waarin een beheerder van een parkeerterrein op grond van art. 6:162 BW werd aangesproken wegens gladheid door sneeuw/ijzel: “Het is een feit van algemene bekendheid is dat een voetpad glad kan zijn wanneer er sneeuw en/of ijs op ligt en dat er daardoor een verhoogd risico bestaat op uitglijden en vallen. Ieder normaal mens dat – wanneer er buiten sneeuw en/of ijs ligt – naar buiten gaat dient hierop bedacht te zijn en van hem of haar mag worden verwacht dat hij of zij voldoende maatregelen neemt om uitglijden en vallen zoveel mogelijk te voorkomen. Wanneer iemand desondanks ten val komt ten gevolge van door sneeuw of ijs veroorzaakte gladheid, draagt die persoon in beginsel zijn of haar eigen schade. Dit is slechts anders wanneer onder de gegeven omstandigheden een derde maatregelen had moeten nemen om de val te voorkomen, bijvoorbeeld door met strooizout te strooien. Dit zal zich over het algemeen niet snel het geval zijn. Daarbij is nog van belang dat door middel van strooien het risico op uitglijden en vallen kan worden verminderd, maar dat ook als er gestrooid is een normaal mens er nog steeds terdege rekening mee moet houden dat hij desondanks kan uitglijden of vallen.”
Hof Arnhem 26 september 2006, ECLI:NL:GHARN:2006:BA6100, VR 2007/75 (Van der Deen/De Broeierd). Het betrof een bezoeker van een restaurant die bij aankomst uitgleed op het pad. Zie ook Rechtbank Oost-Brabant 2 mei 2014, ECLI:NL:RBOBR:2014:2757 (X/Shell Floraplein) waarin een man ten val kwam op het terrein van een zelftankstation dat wel was geveegd, maar waarop sneeuw lag dat door auto’s was meegebracht. De rechtbank overweegt dat op een dergelijk tankstation weliswaar de verantwoordelijkheid rust voor de situatie ter plaatse en dat het tankstation een gevaarzettende situatie had laten bestaan door sneeuwresten bij de pompen te laten liggen, maar dat niet elke gevaarzetting een onrechtmatig handelen oplevert. In casu betrof het geen onrechtmatige gevaarzetting, nu het een feit van algemene bekendheid is dat er een gerede kans bestaat op uitglijden als de temperatuur zo laag is dat de sneeuw op straat blijft liggen en om die reden verhoogde oplettendheid van een ieder mag worden verwacht.
Zie bijvoorbeeld Hof Amsterdam 1 november 2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:4310, waarin een vrachtwagenchauffeur bij het uitstappen ten val kwam op een metalen plaat die door winters weer glad was. Het hof overwoog: “Naar het oordeel van het hof moeten de door Mondo getroffen maatregelen, bestaande in het hiervoor genoemde vegen en herhaaldelijk strooien van het terrein op de dagen dat winterse neerslag viel, in het algemeen als voldoende worden beschouwd ter voorkoming van het gevaar van vallen. Het hof neemt daarbij mede in overweging dat het hier gaat om een bedrijventerrein dat - naar door Mondo gesteld en door [appellant] onvoldoende weersproken - niet intensief werd gebruikt. Geen bijzondere omstandigheden zijn gesteld of gebleken die de conclusie rechtvaardigden dat in deze situatie meer of andere maatregelen van Mondo konden worden verlangd, temeer nu Mondo na de laatste strooi- en veegwerkzaamheden geen meldingen of signalen had ontvangen van gladheid. [appellant] heeft aldus geen omstandigheden gesteld op grond waarvan Mondo gehouden was meer maatregelen te nemen ter bestrijding van gladheid dan zij heeft gedaan. In elk geval kan niet als juist worden aanvaard dat de getroffen maatregelen reeds als onvoldoende moeten worden gekwalificeerd als op enig moment ergens op het terrein gladheid voorkomt.”
HR 7 juli 2017, ECLI:NL:HR:2017:1271.
L&S 2017 (afl. 4), p. 20 e.v.
Hof Leeuwarden 20 augustus 1997, ECLI:NL:GHLEE:1997:AJ6482. Een bezoeker gleed uit over een gladde plek op de vloer. Deze was ontstaan door een kapot gevallen bierflesje. Personeel van winkel had scherven opgeruimd en was weg om een schrobber te halen. Volgens het hof doet een ongeval als het onderhavige zich geregeld voor en kunnen daarbij min of meer ernstige gevolgen worden verwacht. Dit geldt temeer nu kan worden aangenomen dat het winkelende publiek de aandacht niet in de eerste plaats gericht zal houden op de winkelvloer, aldus het hof. Daar komt bij dat het voor de winkelexploitant betrekkelijk eenvoudig en weinig kostbaar is om maatregelen te treffen, die kunnen voorkómen dat het onderhavige gevaar zich verwezenlijkt. Winkelexploitant aansprakelijk, na bewijsopdracht geen eigen schuld van de klant.
Rb. Oost-Brabant 10 december 2015, ECLI:NL:RBOBR:2015:7334: “Indien komt vast te staan dat het ongeval heeft plaatsgevonden onder de door [verzoekster] gestelde omstandigheden is naar het oordeel van de rechtbank sprake van zodanige gevaarzetting dat [supermarkt] uit hoofde van toerekenbare onrechtmatige daad verplicht is de schade die [verzoekster] dientengevolge lijdt te vergoeden. Immers, door een onbeheerde bloemenstand aan de rand van een drukbezochte passage te plaatsen, waarbij [supermarkt] gevallen bloemblaadjes en een natte vloer niet opruimt, stelt [supermarkt] haar klanten (en ander winkelend publiek) bloot aan het aanmerkelijke gevaar daarover uit te glijden en op de tegelvloer ten val te komen, indien zij niet de vereiste oplettendheid en voorzichtigheid betrachten. Voorzienbaar is dat klanten van [supermarkt] (en ook het overige winkelende publiek) niet steeds bedacht zijn op een gladde (c.q. natte met losliggende bloemblaadjes bedekte) vloer, zeker niet in een, soms drukbezochte, overdekte passage.”
Rb. Noord-Holland 21 maart 2018, ECLI:NL:RBNHO:2018:2596. Volgens de rechtbank had de vloer “ofwel meteen moeten worden schoongemaakt en gedroogd ofwel [supermarkt] had veiligheidsmaatregelen moeten treffen door bijvoorbeeld een waarschuwingsbord bij de natte plek te plaatsen.” Supermarkt aansprakelijk nu deze maatregelen achterwege zijn gelaten.
Zie bijvoorbeeld Hof Amsterdam 24 november 2009, ECLI:NL:GHAMS:2009:BL4918 waarin een kinderkledingzaak aansprakelijk werd geacht voor een beknelling van een 5-jarige jongen op een roltrap in de winkel. Het hof achtte van doorslaggevende betekenis dat uit het ongevalsrapport van de Arbeidsinspectie was gebleken dat de roltrap het risico op het ontstaan van zeer ernstig letsel bij kinderen in zich bergde.
Hof Amsterdam 27 juli 2006, JA 2006/113.
Hof Amsterdam 12 mei 2005, rolnummer 824/04, alleen gepubliceerd op https://platformpersonenschade.verzekeraars.nl/
hof-supermarkt-niet-aansprakelijk-voor-letsel-kind-na-hangen-aan-inpaktafel/. Een 7-jarige jongen liep in deze zaak ernstig letsel op nadat hij aan een inpaktafel was gaan schommelen, waardoor deze omviel en op zijn gezicht terechtkwam. Rechtbank en hof achtten supermarkt voor deze schade niet aansprakelijk, ondanks het feit dat in een ander filiaal ook een ongeval met eenzelfde tafel had plaatsgehad. In die zaak was een 8-jarig meisje uitgegleden en in een poging haar val te breken, greep zij deze stootrand met alle gevolgen van dien (de tafel viel om en kwam op haar gezicht terecht), Rechtbank Utrecht 24 april 2002, ECLI:NL:RBUTR:2002:AK4689. Het hof overwoog in de zaak van de 7-jarige jongen: “Ofschoon het ongeval zeer valt te betreuren, kan niet worden gezegd dat het is ontstaan door nalatigheid van [supermarkt]. [Supermarkt] heeft immers - onweersproken – aangevoerd dat dit type inpaktafel ten tijde van het ongeval reeds circa 11 a 12 jaar in minimaal 120 filialen stond, welke filialen wekelijks door honderdduizenden klanten bezocht worden en dat zich voor het ongeval van (zoon) daarmee slechts één incident, namelijk het ongeval van [meisje], heeft voorgedaan.” Volgens het hof had de supermarkt uit dit ene incident “niet het vermoeden hoeven te ontlenen dat door het plaatsen van de inpaktafels een gevaarlijke situatie voor jonge kinderen in het leven werd geroepen. Met name had supermarkt niet bedacht hoeven te zijn op de onderhavige situatie waarin de inpaktafel als klimrek c.q. turntoestel is gebruikt. Ten tijde van het ongeval van (zoon) was derhalve een ongeval met deze schade door het omvallen van een inpaktafel niet zo waarschijnlijk, dat van [supermarkt] verlangd kon worden dat zij ter voorkoming daarvan maatregelen zou hebben genomen.”Rb. Noord-Holland 21 maart 2018, ECLI:NL:RBNHO:2018:2596
Zie ook C.J.H. Brunner in zijn annotatie bij HR 9 december 1994, NJ 1996/403 (Zwiepende tak) dat zulke achteraf bezien mogelijke veiligheidsmaatregelen niet (zonder meer) in retrospectief als rechtens vereist mogen worden gekwalificeerd. “Is letsel of zaakschade ontstaan, dan is achteraf meestal wel aan te wijzen hoe die schade had kunnen worden voorkomen door extra voorzorgsmaatregelen te nemen. De verleiding is dan groot om te zeggen, dat het nalaten van die voorzorgsmaatregelen onzorgvuldig was. Dat is te gemakkelijk, zoals deze zaak goed illustreert.” Zie in gelijke zin ook T.F.E. Tjong Tjin Tai, WPNR 2005/6620; en K.J.O. Jansen, Informatieplichten (diss. Leiden), Deventer: Kluwer 2012, par. 4.3.6 en W.H. van Boom, Structurele fouten in het aansprakelijkheidsrecht (oratie Tilburg), 2003, p. 14-16.
Alsdus Giard en Van Boom in hun noot bij het Skeeler-arrest (NTBR 2006/54). Bij het evalueren van wat er fout ging zou de gedachte kunnen blijven hangen dat de schade eenvoudig voorkomen had kunnen worden. Hierdoor worden gebeurtenissen die zich in het verleden hebben afgespeeld achteraf als relatief onvermijdelijk en voor de hand liggend beschouwd, zonder dat men zich realiseert dat de later verworven kennis van invloed is op dat oordeel. Het gevolg hiervan is dat er meestal strenger geoordeeld wordt: men overschat de voorspelbaarheid van voorbije zaken.
Het ging in het aangehaalde voorbeeld om McDonalds maar de uitspraak is naar mijn inschatting ook van toepassing op supermarkten.
Rechtbank Zwolle-Lelystad 8 september 2010, ECLI:NL:RBZLY:2010:BO5031.
Rechtbank Noord-Holland 21 oktober 2020, ECLI:NL:RBHNO:2020:8480.
Een kerk is geen supermarkt maar naar mijn inschatting gelden dezelfde overwegingen ten aanzien van de supermarkt.
Rechtbank Midden-Nederland 10 juni 2020, ECLI:NL:RBMNE:2020:2220.
Rechtbank Amsterdam 22 augustus 2013,ongepubliceerd maar te vinden op de website van platform personenschade onder C/13/536327 / HA RK 13-40. https://platformpersonenschade.verzekeraars.nl/
rb-deelgeschil-supermarkt-niet-aansprakelijk-voor-val-over-gladde-vloer/Hof Amsterdam 7 februari 2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:368.
Rechtbank Oost-Brabant 8 januari 2014, ECLI:NL:RBOBR:2014:341.
Hof Leeuwarden 20 augustus 1997, ECLI:NL:GHLEE:1997:AJ6482. In vergelijkbare zin Rechtbank Oost-Brabant 10 december 2015, ECLI:NL:RBOBR:2015:7334 en Rechtbank Gelderland 3 juni 2013, ECLI:NL:RBGEL:2013:4727.
Rechtbank Rotterdam 18 november 2020, ECLI:NL:RBROT:2020:11149.
Voetnoten