door Lisa Godwaldt.
| advocaat bij Kennedy Van der Laan
voor de ongereguleerde belangenbehartiger: een grote stap in de goede richting. Wat wordt de volgende?
Opinie
lees meer
terug
Opinie
Personenschadeslachtoffers bevinden zich, ongevraagd, in een kwetsbare positie. Nadat zij letsel hebben opgelopen, moeten zij, zonder enige ervaring in de personenschadebranche, beslissen wie hun belangen gaat behartigen. En dat zijn niet de minste belangen. Het gaat, zeker bij ernstiger letsel, om het belang van financiële bestaanszekerheid. Het is dan ook zonder meer van belang dat het personenschadeslachtoffer goede bijstand krijgt van een belangenbehartiger met specialistische kennis op het gebied van personenschade.
De personenschadebranche roept al jaren om regulering van (alle) partijen die personenschadezaken behandelen. Van verplichte regulering van de belangenbehartiger is het tot op heden niet gekomen. Rechtbank Midden-Nederland zette recent, in drie beschikkingen, een grote stap in de goede richting. De echte oplossing lijkt echter buiten het instrumentarium van de rechter te liggen.
In dit artikel ga ik kort in op de problematiek rondom ongereguleerde belangenbehartiging, waarna ik de recente beschikkingen van Rechtbank Midden-Nederland bespreek. Ik sluit af met enkele gedachten naar aanleiding van deze beschikkingen.
Onbeschermd
Beroepen als ‘belangenbehartiger in personenschade’ of ‘letselschadespecialist’ zijn niet beschermd. Eenieder die enige affiniteit heeft met het onderwerp, omdat een neef van een kennis ooit een ongeval is overkomen, kan met deze titels schermen. Het personenschadeslachtoffer zal kort na het ongeval op internet gaan zoeken en komt op de meest professioneel uitziende websites met veelbelovende toezeggingen. Het personenschadeslachtoffer kan op basis van zo’n website niet beoordelen wie (on)voldoende capabel is om zijn belangen te behartigen, terwijl een verkeerde keuze grote (nadelige) consequenties kan hebben. Het behandelen van personenschades vergt immers specialistische kennis.
Een onopgeleide belangenbehartiger verhaalt wegens een gebrek aan kennis mogelijk niet alle schade of geeft zijn cliënt juist onrealistisch hoge verwachtingen van de te vorderen schadevergoeding, met als gevolg onnodige discussies met de verzekeraar, die de schadeafwikkeling kunnen frustreren. Ook andere fouten liggen op de loer, zoals het laten verstrijken van een verjaringstermijn of het niet (laten) opnemen van een relevant voorbehoud in een vaststellingsovereenkomst.
Roep om regulering
De laatste 25 jaar heeft de personenschadebranche de nodige professionalisering doorgemaakt, zowel aan de zijde van de benadeelde als aan verzekeraarszijde. Zelfregulering in de vorm van de GBL, de Medische Paragraaf en de GOMA zijn daar goede voorbeelden van. Deze professionaliseringsslag gaat echter lang niet voor alle ongereguleerde belangenbehartigers op. Zij hebben soms geen enkele opleiding op het gebied van personenschade genoten, laat staan dat zij zich gebonden achten aan de in voornoemde zelfregulering gemaakte afspraken.
Vanuit de markt wordt de roep om regulering van belangenbehartigers steeds luider, zo ook eerder in dit bulletin.1 Dat blijkt ook wel uit een recente uitzending van LetselLab, die ‘viral’ ging, met als onderwerp ‘Cowboys in de letselschade: accepteren of aanpakken?’ Na een felle discussie tussen Chris van Dijk en Rogier Witlox, a.k.a. ‘MisterClaim’, vond 89 procent van de luisteraars dat er wet- en regelgeving moet komen rondom de belangenbehartiging in de personenschade.
De roep om regulering komt voort uit de wens om opleidingseisen te kunnen stellen aan (alle) partijen die personenschadedossiers behandelen, en om diens werkzaamheden aan toezicht en controle te kunnen onderwerpen. Waar aan (schadebehandelaars bij) verzekeraars, advocaten en gereguleerde belangenbehartigers via verschillende kanalen opleidingseisen worden gesteld, geldt dit immers niet voor de ongereguleerde belangenbehartigers. Bovendien kunnen personenschadeslachtoffers, als zij niet tevreden zijn over de werkzaamheden van hun ongereguleerde belangenbehartiger, tot nu toe slechts naar de rechter stappen. Dit is in mijn ogen een (veel te) hoge drempel. Nog los van de vraag of personenschadeslachtoffers de gang naar de rechter kunnen vinden, is een gerechtelijke procedure tijdrovend en duur.
De stappen richting wettelijke regulering
Door de zojuist genoemde professionaliseringsslag zijn er inmiddels verschillende vormen van zelfregulering onder partijen die personenschadezaken behandelen (zowel vanuit de zijde van de benadeelde, de verzekeringszijde, als vanuit gezamenlijke initiatieven). Zo hebben advocaten, die al onderworpen zijn aan beroeps- en gedragsregels en het daarbij horende tuchtrecht, zich verenigd in specialistische verenigingen als de Vereniging van Letselschade Advocaten (LSA) en de Vereniging Advocaten voor Slachtoffers van Personenschade (ASP). Voor niet-advocaten bestaan er, onder meer, de Stichting Nederlands Instituut Van Register Experts (NIVRE), het Nederlands Instituut van Schaderegelaars (NIS) en de Vereniging Nederlandse Letselschade Experts (NLE).
In januari 2021 heeft De Letselschade Raad het Nationaal Keurmerk Letselschade (NKL) gelanceerd. Dit kwaliteitskeurmerk is beschikbaar voor allerlei dienstverleners die een bijdrage leveren aan de afwikkeling van personenschadezaken. Het keurmerk stelt de nodige kwaliteits- en opleidingseisen, onderwerpt de geregistreerden aan gedragsregels en stelt een klachtenregeling en beroepsaansprakelijkheidsverzekering verplicht.
Verschillende Tweede Kamerleden hebben bovendien moties ingediend op het gebied van regulering in de personenschadebranche. Recent heeft ook Tweede Kamerlid en voormalig advocaat Ulysse Ellian de zorgen uit de branche opgemerkt. Hij diende op 8 juni 2022 een motie in, waarover hij tijdens het Kamerdebat opmerkte:
“(…) Er is een bepaalde prikkel als het gaat om letselschade, omdat je makkelijk centen kan verdienen. Maar dat mag nooit het uitgangspunt zijn. Het uitgangspunt moet het belang van het slachtoffer, van de benadeelde, zijn. Hoe gaan we nou vat krijgen op dat ongereguleerde deel? Is de minister bereid die kwalijke praktijken in beeld te brengen, zodat we kunnen nadenken over hoe we dat deel eventueel zouden kunnen reguleren?”
Op 14 juni 2022 werd zijn motie aangenomen. Inmiddels is op de website van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (het WODC) te lezen dat een onderzoek naar de kwaliteit van de belangenbehartiging in de letselschadepraktijk is uitbesteed aan de Radboud Universiteit.2 Te lezen valt dat het onderzoek specifiek aandacht zal geven aan kwalijke praktijken, en de mogelijkheden om deze in te perken. Het onderzoek lijkt dan ook niet, althans niet specifiek, te zien op de noodzaak van (wettelijke) regulering van belangenbehartigers.
Voornoemde ontwikkelingen zijn wat mij betreft een stap in de goede richting, maar we zijn er nog niet. Beroepen als ‘belangenbehartiger in personenschade’ en ‘letselschadespecialist’ blijven vooralsnog onbeschermd, en de belangen van personenschadeslachtoffers daarmee evenzeer.
Beschikbare maatregelen voor verzekeraars
De aansprakelijke verzekeraar dient de schade, waaronder de BGK, van het personenschadeslachtoffer te vergoeden. Omdat het een personenschadeslachtoffer vrij staat te bepalen wie zijn of haar belangen behartigt, heeft de aansprakelijke verzekeraar slechts een beperkt aantal mogelijkheden om verweer te voeren tegen de ingeschakelde belangenbehartiger.
In vergaande gevallen, daar waar bekend is dat de belangenbehartiger heeft gefraudeerd, heeft de verzekeraar de mogelijkheid de belangenbehartiger bij het Centrum Bestrijding Verzekeringscriminaliteit (CBV) te melden en, onder bepaalde voorwaarden, in het Intern- en Extern Verwijzingsregister te registreren. Het Extern Verwijzingsregister (EVR) is bedoeld om financiële instellingen de mogelijkheid te bieden om te kijken of een persoon of bedrijf eerder in aanraking is gekomen met – of onderdeel is geweest van – frauduleuze handelingen. In dergelijke gevallen kan de aansprakelijke verzekeraar de samenwerking met de betreffende belangenbehartiger (tijdelijk) stopzetten en de cliënten van de betreffende belangenbehartiger daarover informeren. Dit oordeelde onder meer het Hof Den Haag in een kort geding-procedure, waarbij het ging over de werkzaamheden van een belangenbehartiger die dezelfde schade bij twee verzekeraars had geclaimd.3 Het spreekt voor zich dat dit middel verzekeraars slechts in uitzonderingsgevallen toekomt.
Voor de overige gevallen zijn verzekeraars ten opzichte van ongereguleerde belangenbehartigers aangewezen op de dubbele redelijkheidstoets van artikel 6:96 lid 1 sub b en c BW, waaraan de door de aansprakelijke verzekeraar te vergoeden BGK dienen te voldoen. Aansprakelijke verzekeraars dienen de BGK te vergoeden, voor zover i) het in de gegeven omstandigheden redelijk is dat de kosten gemaakt zijn en ii) de kosten naar hun omvang redelijk zijn.
Diverse verzekeraars hanteren een beleid waarin de hoogte van het uurtarief afhankelijk is van de kwaliteit, althans opleiding, van de belangenbehartiger. De uurtarieven van (gereguleerde) belangenbehartigers in personenschadezaken ligt vaak rond de € 200 per uur excl. BTW, en voor advocaten, zeker als zij LSA-lid zijn, is dit hoger. Het gaat hier om belangenbehartigers, die veel tijd en geld besteden aan specialistische opleidingen, een goede kantoororganisatie (waaronder een gedegen klachtenregeling), een (dure) beroepsaansprakelijkheidsverzekering en lidmaatschappen bij keurmerken, zoals het NKL. Tegen deze achtergrond zijn voornoemde tarieven goed verdedigbaar. Dit geldt echter niet voor de ongereguleerde, onopgeleide belangenbehartiger. Voor deze groep belangenbehartigers houden verzekeraars daarom vaak lagere tarieven aan.
Discussies over de hoogte van het uurtarief van de ongereguleerde belangenbehartiger worden ook – maar beperkt – in procedures gevoerd. Hoewel verzekeraars hier wel enige successen mee behaalden, bleef het redelijk geachte uurtarief tot op heden vrij hoog. Zo oordeelde Rechtbank Midden-Nederland in 2021 dat zij voor een belangenbehartiger, niet ingeschreven bij een kwaliteitsregister, een tarief van € 185,- redelijk achtte.4 Een jaar later oordeelde Rechtbank Noord-Nederland overigens dat een tarief van € 185,- volgens haar bovenmatig was, maar een expliciet oordeel welk tarief dan (wel) redelijk was bleef uit.5 Mijns inziens is een uurtarief van € 185,- voor de ongereguleerde belangenbehartiger opvallend hoog. Zeker nu verschillende rechtbanken het uurtarief van (beginnend) advocaat-stagiairs, die wél een bachelor en master in de rechten hebben afgerond, naar ongeveer € 180,- hebben teruggebracht.6
Rechtbank Midden-Nederland 11 oktober 2023
Op 11 oktober jl. heeft de kantonrechter van Rechtbank Midden-Nederland beschikkingen gewezen in drie verschillende deelgeschilprocedures.7,8 Het ging in die procedures slechts om de BGK-vordering. Het betrof werkzaamheden van twee ongereguleerde belangenbehartigers, werkzaam bij een kantoor met een EVR-registratie. Beiden hanteerden een uurtarief van € 185,- excl. BTW.
De belangenbehartigers hadden geen enkele aantoonbare expertise op het gebied van personenschade. Beiden verklaarden geen cursussen op het gebied van personenschade te volgen (of te hebben gevolgd). Een van hen verklaarde “zijn kennis van het personenschaderecht van internet en uit jurisprudentie” te halen. De ander beschikte “naar eigen zeggen over voldoende kennis en ervaring”, die hij zei “van het internet te halen en uit zijn netwerk”. Het kantoor van de belangenbehartigers is niet aangesloten bij een van voornoemde (beroeps)verenigingen of het NKL, is niet onderworpen aan enige vorm van toezicht of kwaliteitswaarborg en beschikt niet over een beroepsaansprakelijkheidsverzekering.
Op basis van het voorgaande komt Rechtbank Midden-Nederland in alle drie de procedures tot het oordeel dat de betreffende belangenbehartiger niet kon worden aangemerkt als personenschadespecialist, terwijl de werkzaamheden in de specifieke zaken ook niet konden worden aangemerkt als specialistisch van aard. De rechtbank zoekt, op aangeven van de verzekeraar, aansluiting bij tarieven van vergelijkbare dienstverleners, zoals de zzp’er die werkzaam is als (personen)schadebehandelaar, en concludeert:
“De kantonrechter ziet niet in waarom de door [A] en namens [onderneming] uitgevoerde inhoudelijke werkzaamheden een hoger uurtarief dan € 80,- rechtvaardigen. Hetzelfde geldt voor de administratieve werkzaamheden. Hiervoor wordt een uurtarief van € 50,- redelijk geacht.”
Een grote stap in de goede richting. Wat wordt de volgende?
Met deze beschikkingen is wat mij betreft een grote stap gezet richting het beschermen van de belangen van het personenschadeslachtoffer. Hoe lager het uurtarief voor de ongereguleerde, onopgeleide belangenbehartiger, hoe minder aantrekkelijk de personenschadebranche wordt voor nieuwe belangenbehartigers, die niet bereid zijn zich aan regulering te onderwerpen.
Het gaat in deze beschikkingen om ongereguleerde belangenbehartigers zonder enige aantoonbare expertise op het gebied van personenschade. Met de beschikkingen van Rechtbank Midden-Nederland is verhelderd dat voor dergelijke belangenbehartigers uurtarieven van ten hoogste € 80,- voor inhoudelijke werkzaamheden en € 50,- voor administratieve werkzaamheden redelijk zijn. Afgaand op de beschikkingen lijkt de EVR-registratie van het kantoor niet beslissend te zijn geweest voor de hoogte van het uurtarief. Ik schrijf overigens bewust ‘ten hoogste’, omdat de verzekeraar voornoemde bedragen in de procedures had aangedragen. Een volgende rechter zou, afhankelijk van het partijdebat, ook een lager uurtarief redelijk kunnen vinden.
Gezegd moet worden, dat er ongetwijfeld ongereguleerde belangenbehartigers zijn die voldoende zijn opgeleid en goed zijn in hun vak. Het is de vraag of voornoemde tarieven ook voor ongereguleerde, maar wel opgeleide belangenbehartigers zouden moeten gelden. Ik kan mij daar wel iets bij voorstellen, nu bij het bepalen van het redelijk uurtarief niet alleen de aanwezige specialistische kennis essentieel is, maar ook de vraag of sprake is van (verplichte) onderwerping aan toezicht en controle en de mogelijkheid om een beroep te kunnen doen op een beroepsaansprakelijkheidsverzekering. Dat Rechtbank Midden-Nederland aansluiting zoekt bij tarieven van zzp’ers die werkzaam zijn als (personen)schadebehandelaar, die aantoonbaar zijn opgeleid en over het algemeen – al dan niet via hun opdrachtgever – aan toezicht zijn onderworpen, zou een indicatie kunnen zijn dat de rechtbank dit ook zo ziet.
De uitspraken komen de roep om regulering van belangenbehartigers tegemoet. Buiten gevallen van fraude door de belangenbehartiger kan een rechter met zijn instrumentarium – anders dan een (nog) lager uurtarief redelijk bevinden – niet veel meer dan dit. Het beroep ‘belangenbehartiger’ blijft immers een vrij beroep, waardoor de aansprakelijke verzekeraar (en daarmee ook een rechter) niet van het slachtoffer kan eisen dat hij zich laat bijstaan door een gereguleerde belangenbehartiger.9
Ik spreek dan ook de hoop uit dat de politiek op korte termijn in actie komt naar aanleiding van de roep om (wettelijke) regulering. In de tussentijd blijft een goede voorlichting aan personenschadeslachtoffers over het belang van regulering en de verschillende keurmerken essentieel. Op dit vlak is wat mij betreft een grote (gezamenlijke) rol weggelegd voor verzekeraars.
dicht
Voetnoten
Coen de Koning, A fistful of dollars: Afscheid van het Wilde Westen, PPS Bulletin 2021/1, Chris van Dijk, De ramp en daarna de ramp die te vermijden valt, PPS Bulletin 2021/3, Petra Oskam, De waarde van de letselschadespecialist, in: De prijs van letselschade, Bju Den Haag 2023
Hof Den haag 28 februari 2023, ECLI:NL:GHDHA:2023:328.
Rechtbank Midden-Nederland 17 maart 2021, ECLI:NL:RBMNE:2021:2414.
Rechtbank Noord-Nederland 28 oktober 2022, ECLI:NL:RBNNE:2022:4278.
Rechtbank Rotterdam 24 maart 2022, ECLI:NL:RBROT:2022:2398 en Rechtbank Midden-Nederland 4 augustus 2021, ECLI:NL:RBMNE:2021:4286.
Rechtbank Midden-Nederland 11 oktober 2023, ECLI:NL:RBMNE:2023:5399, ECLI:NL:RBMNE:2023:5400 en ECLI:NL:RBMNE:2023:5401.
Mijn kantoorgenote mr. Petra Oskam stond de verzekeraar bij.
Petra Oskam, Vergoeding van kosten van ongereguleerde belangenbehartigers, PPS Bulletin 2022/2.
voor de ongereguleerde belangenbehartiger: een grote stap in de goede richting. Wat wordt de volgende?
door Lisa Godwaldt.
| advocaat bij
Kennedy Van der Laan
Opinie
terug
Personenschadeslachtoffers bevinden zich, ongevraagd, in een kwetsbare positie. Nadat zij letsel hebben opgelopen, moeten zij, zonder enige ervaring in de personenschadebranche, beslissen wie hun belangen gaat behartigen. En dat zijn niet de minste belangen. Het gaat, zeker bij ernstiger letsel, om het belang van financiële bestaanszekerheid. Het is dan ook zonder meer van belang dat het personenschadeslachtoffer goede bijstand krijgt van een belangenbehartiger met specialistische kennis op het gebied van personenschade.
De personenschadebranche roept al jaren om regulering van (alle) partijen die personenschadezaken behandelen. Van verplichte regulering van de belangenbehartiger is het tot op heden niet gekomen. Rechtbank Midden-Nederland zette recent, in drie beschikkingen, een grote stap in de goede richting. De echte oplossing lijkt echter buiten het instrumentarium van de rechter te liggen.
In dit artikel ga ik kort in op de problematiek rondom ongereguleerde belangenbehartiging, waarna ik de recente beschikkingen van Rechtbank Midden-Nederland bespreek. Ik sluit af met enkele gedachten naar aanleiding van deze beschikkingen.
Onbeschermd
Beroepen als ‘belangenbehartiger in personenschade’ of ‘letselschadespecialist’ zijn niet beschermd. Eenieder die enige affiniteit heeft met het onderwerp, omdat een neef van een kennis ooit een ongeval is overkomen, kan met deze titels schermen. Het personenschadeslachtoffer zal kort na het ongeval op internet gaan zoeken en komt op de meest professioneel uitziende websites met veelbelovende toezeggingen. Het personenschadeslachtoffer kan op basis van zo’n website niet beoordelen wie (on)voldoende capabel is om zijn belangen te behartigen, terwijl een verkeerde keuze grote (nadelige) consequenties kan hebben. Het behandelen van personenschades vergt immers specialistische kennis.
Een onopgeleide belangenbehartiger verhaalt wegens een gebrek aan kennis mogelijk niet alle schade of geeft zijn cliënt juist onrealistisch hoge verwachtingen van de te vorderen schadevergoeding, met als gevolg onnodige discussies met de verzekeraar, die de schadeafwikkeling kunnen frustreren. Ook andere fouten liggen op de loer, zoals het laten verstrijken van een verjaringstermijn of het niet (laten) opnemen van een relevant voorbehoud in een vaststellingsovereenkomst.
Roep om regulering
De laatste 25 jaar heeft de personenschadebranche de nodige professionalisering doorgemaakt, zowel aan de zijde van de benadeelde als aan verzekeraarszijde. Zelfregulering in de vorm van de GBL, de Medische Paragraaf en de GOMA zijn daar goede voorbeelden van. Deze professionaliseringsslag gaat echter lang niet voor alle ongereguleerde belangenbehartigers op. Zij hebben soms geen enkele opleiding op het gebied van personenschade genoten, laat staan dat zij zich gebonden achten aan de in voornoemde zelfregulering gemaakte afspraken.
Vanuit de markt wordt de roep om regulering van belangenbehartigers steeds luider, zo ook eerder in dit bulletin.1 Dat blijkt ook wel uit een recente uitzending van LetselLab, die ‘viral’ ging, met als onderwerp ‘Cowboys in de letselschade: accepteren of aanpakken?’ Na een felle discussie tussen Chris van Dijk en Rogier Witlox, a.k.a. ‘MisterClaim’, vond 89 procent van de luisteraars dat er wet- en regelgeving moet komen rondom de belangenbehartiging in de personenschade.
De roep om regulering komt voort uit de wens om opleidingseisen te kunnen stellen aan (alle) partijen die personenschadedossiers behandelen, en om diens werkzaamheden aan toezicht en controle te kunnen onderwerpen. Waar aan (schadebehandelaars bij) verzekeraars, advocaten en gereguleerde belangenbehartigers via verschillende kanalen opleidingseisen worden gesteld, geldt dit immers niet voor de ongereguleerde belangenbehartigers. Bovendien kunnen personenschadeslachtoffers, als zij niet tevreden zijn over de werkzaamheden van hun ongereguleerde belangenbehartiger, tot nu toe slechts naar de rechter stappen. Dit is in mijn ogen een (veel te) hoge drempel. Nog los van de vraag of personenschadeslachtoffers de gang naar de rechter kunnen vinden, is een gerechtelijke procedure tijdrovend en duur.
De stappen richting wettelijke regulering
Door de zojuist genoemde professionaliseringsslag zijn er inmiddels verschillende vormen van zelfregulering onder partijen die personenschadezaken behandelen (zowel vanuit de zijde van de benadeelde, de verzekeringszijde, als vanuit gezamenlijke initiatieven). Zo hebben advocaten, die al onderworpen zijn aan beroeps- en gedragsregels en het daarbij horende tuchtrecht, zich verenigd in specialistische verenigingen als de Vereniging van Letselschade Advocaten (LSA) en de Vereniging Advocaten voor Slachtoffers van Personenschade (ASP). Voor niet-advocaten bestaan er, onder meer, de Stichting Nederlands Instituut Van Register Experts (NIVRE), het Nederlands Instituut van Schaderegelaars (NIS) en de Vereniging Nederlandse Letselschade Experts (NLE).
In januari 2021 heeft De Letselschade Raad het Nationaal Keurmerk Letselschade (NKL) gelanceerd. Dit kwaliteitskeurmerk is beschikbaar voor allerlei dienstverleners die een bijdrage leveren aan de afwikkeling van personenschadezaken. Het keurmerk stelt de nodige kwaliteits- en opleidingseisen, onderwerpt de geregistreerden aan gedragsregels en stelt een klachtenregeling en beroepsaansprakelijkheidsverzekering verplicht.
Verschillende Tweede Kamerleden hebben bovendien moties ingediend op het gebied van regulering in de personenschadebranche. Recent heeft ook Tweede Kamerlid en voormalig advocaat Ulysse Ellian de zorgen uit de branche opgemerkt. Hij diende op 8 juni 2022 een motie in, waarover hij tijdens het Kamerdebat opmerkte:
“(…) Er is een bepaalde prikkel als het gaat om letselschade, omdat je makkelijk centen kan verdienen. Maar dat mag nooit het uitgangspunt zijn. Het uitgangspunt moet het belang van het slachtoffer, van de benadeelde, zijn. Hoe gaan we nou vat krijgen op dat ongereguleerde deel? Is de minister bereid die kwalijke praktijken in beeld te brengen, zodat we kunnen nadenken over hoe we dat deel eventueel zouden kunnen reguleren?”
Op 14 juni 2022 werd zijn motie aangenomen. Inmiddels is op de website van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (het WODC) te lezen dat een onderzoek naar de kwaliteit van de belangenbehartiging in de letselschadepraktijk is uitbesteed aan de Radboud Universiteit.2 Te lezen valt dat het onderzoek specifiek aandacht zal geven aan kwalijke praktijken, en de mogelijkheden om deze in te perken. Het onderzoek lijkt dan ook niet, althans niet specifiek, te zien op de noodzaak van (wettelijke) regulering van belangenbehartigers.
Voornoemde ontwikkelingen zijn wat mij betreft een stap in de goede richting, maar we zijn er nog niet. Beroepen als ‘belangenbehartiger in personenschade’ en ‘letselschadespecialist’ blijven vooralsnog onbeschermd, en de belangen van personenschadeslachtoffers daarmee evenzeer.
Beschikbare maatregelen voor verzekeraars
De aansprakelijke verzekeraar dient de schade, waaronder de BGK, van het personenschadeslachtoffer te vergoeden. Omdat het een personenschadeslachtoffer vrij staat te bepalen wie zijn of haar belangen behartigt, heeft de aansprakelijke verzekeraar slechts een beperkt aantal mogelijkheden om verweer te voeren tegen de ingeschakelde belangenbehartiger.
In vergaande gevallen, daar waar bekend is dat de belangenbehartiger heeft gefraudeerd, heeft de verzekeraar de mogelijkheid de belangenbehartiger bij het Centrum Bestrijding Verzekeringscriminaliteit (CBV) te melden en, onder bepaalde voorwaarden, in het Intern- en Extern Verwijzingsregister te registreren. Het Extern Verwijzingsregister (EVR) is bedoeld om financiële instellingen de mogelijkheid te bieden om te kijken of een persoon of bedrijf eerder in aanraking is gekomen met – of onderdeel is geweest van – frauduleuze handelingen. In dergelijke gevallen kan de aansprakelijke verzekeraar de samenwerking met de betreffende belangenbehartiger (tijdelijk) stopzetten en de cliënten van de betreffende belangenbehartiger daarover informeren. Dit oordeelde onder meer het Hof Den Haag in een kort geding-procedure, waarbij het ging over de werkzaamheden van een belangenbehartiger die dezelfde schade bij twee verzekeraars had geclaimd.3 Het spreekt voor zich dat dit middel verzekeraars slechts in uitzonderingsgevallen toekomt.
Voor de overige gevallen zijn verzekeraars ten opzichte van ongereguleerde belangenbehartigers aangewezen op de dubbele redelijkheidstoets van artikel 6:96 lid 1 sub b en c BW, waaraan de door de aansprakelijke verzekeraar te vergoeden BGK dienen te voldoen. Aansprakelijke verzekeraars dienen de BGK te vergoeden, voor zover i) het in de gegeven omstandigheden redelijk is dat de kosten gemaakt zijn en ii) de kosten naar hun omvang redelijk zijn.
Diverse verzekeraars hanteren een beleid waarin de hoogte van het uurtarief afhankelijk is van de kwaliteit, althans opleiding, van de belangenbehartiger. De uurtarieven van (gereguleerde) belangenbehartigers in personenschadezaken ligt vaak rond de € 200 per uur excl. BTW, en voor advocaten, zeker als zij LSA-lid zijn, is dit hoger. Het gaat hier om belangenbehartigers, die veel tijd en geld besteden aan specialistische opleidingen, een goede kantoororganisatie (waaronder een gedegen klachtenregeling), een (dure) beroepsaansprakelijkheidsverzekering en lidmaatschappen bij keurmerken, zoals het NKL. Tegen deze achtergrond zijn voornoemde tarieven goed verdedigbaar. Dit geldt echter niet voor de ongereguleerde, onopgeleide belangenbehartiger. Voor deze groep belangenbehartigers houden verzekeraars daarom vaak lagere tarieven aan.
Discussies over de hoogte van het uurtarief van de ongereguleerde belangenbehartiger worden ook – maar beperkt – in procedures gevoerd. Hoewel verzekeraars hier wel enige successen mee behaalden, bleef het redelijk geachte uurtarief tot op heden vrij hoog. Zo oordeelde Rechtbank Midden-Nederland in 2021 dat zij voor een belangenbehartiger, niet ingeschreven bij een kwaliteitsregister, een tarief van € 185,- redelijk achtte.4 Een jaar later oordeelde Rechtbank Noord-Nederland overigens dat een tarief van € 185,- volgens haar bovenmatig was, maar een expliciet oordeel welk tarief dan (wel) redelijk was bleef uit.5 Mijns inziens is een uurtarief van € 185,- voor de ongereguleerde belangenbehartiger opvallend hoog. Zeker nu verschillende rechtbanken het uurtarief van (beginnend) advocaat-stagiairs, die wél een bachelor en master in de rechten hebben afgerond, naar ongeveer € 180,- hebben teruggebracht.6
Rechtbank Midden-Nederland 11 oktober 2023
Op 11 oktober jl. heeft de kantonrechter van Rechtbank Midden-Nederland beschikkingen gewezen in drie verschillende deelgeschilprocedures.7,8 Het ging in die procedures slechts om de BGK-vordering. Het betrof werkzaamheden van twee ongereguleerde belangenbehartigers, werkzaam bij een kantoor met een EVR-registratie. Beiden hanteerden een uurtarief van € 185,- excl. BTW.
De belangenbehartigers hadden geen enkele aantoonbare expertise op het gebied van personenschade. Beiden verklaarden geen cursussen op het gebied van personenschade te volgen (of te hebben gevolgd). Een van hen verklaarde “zijn kennis van het personenschaderecht van internet en uit jurisprudentie” te halen. De ander beschikte “naar eigen zeggen over voldoende kennis en ervaring”, die hij zei “van het internet te halen en uit zijn netwerk”. Het kantoor van de belangenbehartigers is niet aangesloten bij een van voornoemde (beroeps)verenigingen of het NKL, is niet onderworpen aan enige vorm van toezicht of kwaliteitswaarborg en beschikt niet over een beroepsaansprakelijkheidsverzekering.
Op basis van het voorgaande komt Rechtbank Midden-Nederland in alle drie de procedures tot het oordeel dat de betreffende belangenbehartiger niet kon worden aangemerkt als personenschadespecialist, terwijl de werkzaamheden in de specifieke zaken ook niet konden worden aangemerkt als specialistisch van aard. De rechtbank zoekt, op aangeven van de verzekeraar, aansluiting bij tarieven van vergelijkbare dienstverleners, zoals de zzp’er die werkzaam is als (personen)schadebehandelaar, en concludeert:
“De kantonrechter ziet niet in waarom de door [A] en namens [onderneming] uitgevoerde inhoudelijke werkzaamheden een hoger uurtarief dan € 80,- rechtvaardigen. Hetzelfde geldt voor de administratieve werkzaamheden. Hiervoor wordt een uurtarief van € 50,- redelijk geacht.”
Een grote stap in de goede richting. Wat wordt de volgende?
Met deze beschikkingen is wat mij betreft een grote stap gezet richting het beschermen van de belangen van het personenschadeslachtoffer. Hoe lager het uurtarief voor de ongereguleerde, onopgeleide belangenbehartiger, hoe minder aantrekkelijk de personenschadebranche wordt voor nieuwe belangenbehartigers, die niet bereid zijn zich aan regulering te onderwerpen.
Het gaat in deze beschikkingen om ongereguleerde belangenbehartigers zonder enige aantoonbare expertise op het gebied van personenschade. Met de beschikkingen van Rechtbank Midden-Nederland is verhelderd dat voor dergelijke belangenbehartigers uurtarieven van ten hoogste € 80,- voor inhoudelijke werkzaamheden en € 50,- voor administratieve werkzaamheden redelijk zijn. Afgaand op de beschikkingen lijkt de EVR-registratie van het kantoor niet beslissend te zijn geweest voor de hoogte van het uurtarief. Ik schrijf overigens bewust ‘ten hoogste’, omdat de verzekeraar voornoemde bedragen in de procedures had aangedragen. Een volgende rechter zou, afhankelijk van het partijdebat, ook een lager uurtarief redelijk kunnen vinden.
Gezegd moet worden, dat er ongetwijfeld ongereguleerde belangenbehartigers zijn die voldoende zijn opgeleid en goed zijn in hun vak. Het is de vraag of voornoemde tarieven ook voor ongereguleerde, maar wel opgeleide belangenbehartigers zouden moeten gelden. Ik kan mij daar wel iets bij voorstellen, nu bij het bepalen van het redelijk uurtarief niet alleen de aanwezige specialistische kennis essentieel is, maar ook de vraag of sprake is van (verplichte) onderwerping aan toezicht en controle en de mogelijkheid om een beroep te kunnen doen op een beroepsaansprakelijkheidsverzekering. Dat Rechtbank Midden-Nederland aansluiting zoekt bij tarieven van zzp’ers die werkzaam zijn als (personen)schadebehandelaar, die aantoonbaar zijn opgeleid en over het algemeen – al dan niet via hun opdrachtgever – aan toezicht zijn onderworpen, zou een indicatie kunnen zijn dat de rechtbank dit ook zo ziet.
De uitspraken komen de roep om regulering van belangenbehartigers tegemoet. Buiten gevallen van fraude door de belangenbehartiger kan een rechter met zijn instrumentarium – anders dan een (nog) lager uurtarief redelijk bevinden – niet veel meer dan dit. Het beroep ‘belangenbehartiger’ blijft immers een vrij beroep, waardoor de aansprakelijke verzekeraar (en daarmee ook een rechter) niet van het slachtoffer kan eisen dat hij zich laat bijstaan door een gereguleerde belangenbehartiger.9
Ik spreek dan ook de hoop uit dat de politiek op korte termijn in actie komt naar aanleiding van de roep om (wettelijke) regulering. In de tussentijd blijft een goede voorlichting aan personenschadeslachtoffers over het belang van regulering en de verschillende keurmerken essentieel. Op dit vlak is wat mij betreft een grote (gezamenlijke) rol weggelegd voor verzekeraars.
dicht
Coen de Koning, A fistful of dollars: Afscheid van het Wilde Westen, PPS Bulletin 2021/1, Chris van Dijk, De ramp en daarna de ramp die te vermijden valt, PPS Bulletin 2021/3, Petra Oskam, De waarde van de letselschadespecialist, in: De prijs van letselschade, Bju Den Haag 2023
Hof Den haag 28 februari 2023, ECLI:NL:GHDHA:2023:328.
Rechtbank Midden-Nederland 17 maart 2021, ECLI:NL:RBMNE:2021:2414.
Rechtbank Noord-Nederland 28 oktober 2022, ECLI:NL:RBNNE:2022:4278.
Rechtbank Rotterdam 24 maart 2022, ECLI:NL:RBROT:2022:2398 en Rechtbank Midden-Nederland 4 augustus 2021, ECLI:NL:RBMNE:2021:4286.
Rechtbank Midden-Nederland 11 oktober 2023, ECLI:NL:RBMNE:2023:5399, ECLI:NL:RBMNE:2023:5400 en ECLI:NL:RBMNE:2023:5401.
Mijn kantoorgenote mr. Petra Oskam stond de verzekeraar bij.
Petra Oskam, Vergoeding van kosten van ongereguleerde belangenbehartigers, PPS Bulletin 2022/2.
Voetnoten